“Gedurende de hele tijd die ik als jongetje in de Jappenkampen heb doorgebracht, hield ik een klein houten autootje van amper 4 cm in mijn handje geklemd. Zo was er in deze vreemde wereld toch iets dat echt van mij was.”
Voor wie weinig heeft, heeft datgene wat hij heeft een onvervangbare waarde. Met schaarse middelen wordt spaarzaam en zorgzaam omgegaan. Materieel bezit maakt iets van de wereld tot iets waarover we kunnen beschikken. Het maakt de wereld voor ons hanteerbaar. Door de beschikking over materiële goederen wordt de vreemde, afstandelijke wereld tot onze persoonlijke wereld. Door een goed te bezitten treden wij in relatie met de materiële wereld om ons heen. Deze bejegening van de wereld wordt ons uiteraard alleen mogelijk gemaakt door de mensen om ons heen die ons een goed ter beschikking stellen of die ons toestaan het zelf te maken of het te verwerven.
Heeft’een mens het recht om te leven, dan heeft hij recht op een bed om op te slapen, op een dak tegen de regen, op een muur tegen de wind, op een stoel om op te zitten, op eten en drank om in leven te blijven. In onze verzorgingsstaat heeft ieder het recht op een bestaansminimum. Maar in vele gebieden op de wereld, is de schaarste aan bestaansgoederen zo groot dat overleven er bijna niet mogelijk is. Het minste dat men kan verwerven zal men dan ook krampachtig bij zich houden. Men zal het wegstoppen, bewaken, verdedigen tegen dieven.
Mensen die elkaar willen bijstaan, zoals gehuwden, delen samen hun woonst, delen hun . inkomsten, slapen in een zelfde bed. Daarbij behouden beiden het gevoel te kunnen beschikken over hun gemeenschappelijk goed. Zij bewonen samen de wereld. Toch in huis over bepaalde goederen een exclusief beschikkingsrecht hebben, zij het een tandenborstel of de laden van een kast, de eigen handtas of de eigen wagen. Ook al hebben samenwonenden heel wat goederen in gezamenlijk bezit, toch markeert het exclusief persoonlijke bezit, hoe bescheiden dit ook zij, ieders recht op een eigendom. Het eigen boek, het fotoalbum van thuis, het schilderij dat men erfde. Of de eigen bankrekening. leder wil zélf de wereld in bezit kunnen nemen. Het materieel object is daarvan de symbolische uiting. Door het krijgen van een geschenk, en door het te kunnen bijhouden, krijgt men méér dan het materiële geschenk. Men krijgt ook als boodschap: “Bewoon de wereld, eigen je de wereld toe, wees heer en meester over wat je gekregen hebt.”
Al hebben we voldoende goederen en geld om op een schappelijke wijze door het leven te gaan, toch denken we makkelijk dat we te weinig hebben. Met het oog op een niet te voorziene toekomst sparen we ons geld, of wij beleggen het in materieel goed, gaande van eigendommen tot postzegelverzamelingen. “Als we later, in nood komen, dan kunnen wij dit alsnog te gelde maken”, zo overtuigt men elkaar. En zo groeit stilletjes de bezitsdrang. Die wordt groter naarmate men meer bezit. Het kan zelfs ontaarden tot een zuchtigheid, hebzucht genoemd. De consumptiemaatschappij verleidt ons tot het aankopen van steeds nieuwe dingen, tot het aanleggen van een goed gevulde wijnkelder, tot het aankopen, op krediet, van de nieuwste wagen. Er worden zelfs kunstmatig behoeften geschapen waaraan eigenlijk niemand echt behoefte heeft. De enige behoefte die bevredigd wil worden is de zekerheid van een veilig bestaan.
Normaal gesproken zou men verwachten dat wie veel bezit ook makkelijker iets van zijn goederen of zijn geld ten geschenke kan geven. Echter, mensen die armoede hebben gekend zijn soms veel vrijgeviger. De bezitsdrang geeft het gevoel van een mand zonder bodem. Het verworvene is “nooit genoeg”. Alles verdwijnt in de eigen mand, en deze raakt nooit gevuld. Dit soort mens raakt nooit vervuld van de wereld. De dingen hebben op zich, voor hen, niet de ziel van het geheel.
Zij ervaren metal hun bezittingen niet dat ze de Schepping in hun handen kregen. Zij jagen onbewust, met al hun aankopen, op de ziel van “het beschikken over de wereld”, maar hoe krampachtiger zij dit najagen, des te meer het hen ontsnapt. En zo wordt door hun vasthouden aan bezit, hun bezit waardeloos.
Een hebberig mens redeneert: “leder voor zich”. De anderen zeggen: “De gierigaard zit op zijn geld”. De gierigaard repliceert: “Zij zijn jaloers omdat zij niet konden bereiken wat ik bereikt heb.” Een dergelijke uitspraak doet ons beseffen dat bezit ook symbolisch verwijst naar het geslaagd-zijn in het leven. Wie welgesteld, mooi behuisd, rijkelijk uitgedost is wordt aangezien als iemand die het gemaakt heeft in het leven. Bezit is een teken van succes en prestatie.
Bezit, vooral geldelijk bezit, is ook teken van mogelijkheden. Wie over vele gelden beschikt, krijgt makkelijk een almachtsillusie. “‘Met geld is alles te koop” zegt de volksmond. Als wij rondom ons kijken lijkt de volksmond gelijk te krijgen. Geld is de bundeling van opbrengsten van arbeid, van de eigen arbeid of van andermans arbeid. Legt men deze gebundelde verdiensten in de weegschaal, dan kunnen daar vele goederen en diensten tegenover worden gesteld.
Voor de enen is geld iets dat behouden en belegd moet worden, als een verzekering tegen mogelijk onheil, of startkapitaal voor de kinderen. Het geeft vrede aan hun gemoed. Geld betekent voor hen veiligheid. Voor anderen is geld iets dat moet rollen, iets dat voortdurend mogelijkheden schept om te genieten. Uitgaan, reizen, feest vieren zijn ook een vorm van bezit, maar bezit dat met anderen gedeeld wordt, en een bezit waarvan genoten wordt. Zij zeggen: “Geld neem je niet mee in je graf.” Of nog: “Je werkt je krom om na je dood anderen van je geld te laten profiteren.” Voor hen is geld genot.
Zo te zien kan het bijhouden van bezit verschillende betekenissen hebben. De basale betekenis is het kunnen in relatie staan met het geheel van de stoffelijke wereld door vermiddeling van het goed waarover men zelf beschikt. Daarbij heeft het eigendom de betekenis van het onvervreemdbaar “eigene” van de eigenaar, die het zich toe-eigent door er zijn stempel of zijn merkteken op aan te brengen. Vaak is dat, zoals bij de etiketten op de schoolboeken, de eigennaam. Wat men zich eigen heeft gemaakt kan aan geen ander toebehoren.
Bezit betekent ook macht en mogelijkheden. Daarbij aansluitend lijkt bezit het resultaat te zijn van prestatie, succes en slimmigheid. Zo,verwerft de bezitter ook gezag. Miljardairs dwingen, hoe onfatsoenlijk hun bezitsverwerving ook gebeurde, respect en ontzag af.
Zoals elke ax, zo kan het vasthouden aan bezit kwalijke kanten hebben, maar heeft het ook een gezonde, natuurlijke, levensnoodzakelijke kant die iedereen zich zou moeten kunnen eigen maken. Kinderen moeten leren sparen en leren om zorgzaam om te gaan met de goederen die hen ter beschikking worden gesteld, zowel de persoonlijke als de collectieve. Volwassenen moeten soms leren om vast te houden wat ze hebben, om hun geld niet meteen uit te geven, op krediet kopend al wat verleidelijk is, tot er loonbeslag komt.
Een zinvol omgaan met de goederen der aarde vergt dus soepelheid: bijhouden wat men nodig heeft, en daarin niet verkrampt en verblind raken door àlles te willen bijhouden. Datgene waaraan men gehecht is mag men zich niet laten ontfutselen. Dat leert ons het jongetje uit het Jappenkamp. Hoe meer men sorteert wat men écht nodig heeft, des te belangrijker wordt datgene wat men houdt, en des te waardelozer is dan datgene wat men niet houdt.
Het meest persoonsgebonden geschenk dat men kan geven is het goed dat men eerst lange tijd zelf heeft bijgehouden en gekoesterd. In de vroegere tijd was dat het gouden zakhorloge van opa, of de ring met edelsteen die oma altijd heeft gedragen en die nu, zogezegd, haar van de vermagerde vingers glijdt.