Vragen, Krijgen en Aannemen

Om iets van een andere kleuter gedaan te krijgen gebruikt een kleuter een heel speciaal handelingsritueel dat er in bestaat het hoofd schuin naar de schouder te neigen, te glimlachen, gedurende 10 à 15 seconden het begeerde voorwerp te bekijken, en heel stilletjes de hand uit te steken. In 90% van de gevallen reikt de andere kleuter het voorwerp aan, ook wanneer hij er zelf mee aan spelen is. Hubert MONTAGNER noemt dit het verzoekingsritueel (4). Daar kinderen dit ritueel zelden of nooit bij volwassenen zien, lijkt het een ritueel te zijn dat binnen die leeftijdsgeneratie van 2- à 4-jarigen onderling wordt doorgegeven. Bij de oudere kleuters verdwijnt het om plaats te ruimen voor verbale verzoeken. Het ritueel is bij volwassenen praktisch onbekend.

De volksmond zegt: “Kinderen die vragen worden overgeslagen!”. Is dat omdat een kind van nature veel vraagt en omdat dit vragen ons hindert? Waarom wordt ons afgeleerd om voor onze behoeften op te komen? Om iets vragen, om iets verzoeken, zijn verlangen te kennen geven is een spontaan proces. Het is rijk aan betekenis. Wie vraagt, bekent zichzelf als een mindere, als iemand die het begeerde niet bezit. Wie vraagt, erkent en waardeert de potentiële gever als een meerdere, als iemand die het begeerde wél bezit en er kan over beschikken, als iemand die zo rijk is dat hij het begeerde waarschijnlijk kan missen. Wie vraagt, vereert de ander met het compliment dat deze de vrager gelukkig kan maken. In wezen geeft de vrager aan dat hij gelooft in de tussenmenselijke complementariteit: wie bezit kan meedelen aan wie niet bezit, en wie niet bezit mag zijn verlangen naar bezit tot uitdrukking brengen. Het verzoekingsritueel is daarvan een sprekend en natuurlijk voorbeeld.

Een andere spreuk zegt: “Vragen staat vrij, en het weigeren daarbij”. Daarmee brengt men de fundamentele ethische code van het tussenmenselijk handelen in herinnering die zegt dat elke relatiewijze ethisch is in de mate ze de tegenpartij de ruimte geeft om er op te reageren zoals deze wil (1). M.a.w. het vragen is altijd geoorloofd als men aan de ander de ruimte Iaat om er op in te gaan of er zich voor af te sluiten. Geeft men de ander deze vrijheid niet, dan wordt het vragen een opeisen. Als de militaire overheid alle beschikbare paarden opvordert, dan houdt deze overheid geen rekening met de bereidheid van de boeren om hun paarden af te staan. Bij het opvorderen blijft het besef aanwezig dat het goed “eigenlijk” aan de andere toebehoort. Dit opvorderen kan zich voordoen in de huiskring waar een ouder of een kind zich het recht toe-eigent om beslag te leggen op andermans bezit, zij dit een fiets, een boek, een fonoplaat is.

Velen durven niet vragen wat ze graag hebben omdat ze zich baseren op hun privé-axioma dat ze de ander dan onvrij maken, dat ze de andere het plezier van het eigen initiatief ontnemen. Zo kan men tussen buurvrouwen horen: Ik wou dat mijn man me nog eens een ruiker bloemen meebracht. – Zeg hem dat dan. – Neen, dan is alle charme er af. – Als je niet vraagt, zal je er geen krijgen. – Zo is het…maar ik blijf hopen. – En zuchten!

Anderen durven niet vragen omdat ze uitgaan van het privé-axioma “Voor iets hoort iets”. Als ik iets vraag, heeft de ander het recht om van mij iets te verwachten, en ik wil vrij blijven. Hier baseert men zich op het veel voorkomende impliciete ruilcontract, ooit uitvoerig en meesterlijk beschreven door de antropoloog Marcel MAUSS (3).

Sommigen kunnen niet of slechts met grote moeite iets aannemen als ze er niet zelf om gevraagd hadden. Ze voelen zich dan betutteld, vernederd, bemoederd. Ze zijn te fier om zich als de niet-bezittende, de behoeftige bestempeld te zien. Een spreuk die ons door de trotse Romeinen is overgeleverd luidt: “Aangeboden dienst is onwaard” (5), d.w.z. Iaat je eerst vragen vooraleer een dienst te verlenen. De behoeftige mag door jou niet als behoeftige ontmaskerd worden. Om deze reden blijven rolstoelmensen soms ongeholpen door de omstaanders.

Al naargelang de lands- of gezinscultuur zal men dus juist niet of juist wel moeten “vragen” om iets te verkrijgen. Het eenvoudigste is dus dat men zich niet teveel op regels of verboden of impliciete axioma’s steunt, en dat men gewoon vraagt als men iets te vragen heeft. Trouwens, de beroemde Franse psychoanalist Jacques LACAN, meent dat één van de fundamenteelst menselijke betrachtingen er in bestaat om erkend te worden als een wezen dat verlangens heeft. Een mens wil niet dat aan al die verlangens voldaan wordt, hij wil dat ze er “als verlangens” mogen zijn.

Een behoeftig of zuchtig mens is ongelukkig als aan de behoefte niet voldaan wordt. Een verlangend mens is niet ongelukkig als aan het verlangen niet tegemoet gekomen wordt; hij is gelukkig als hij ziet dat de partner zijn verlangen erkent en respecteert, ook al kan hij er niet aan voldoen. Het ombouwen van behoeften naar verlangens is dan ook een van de kernstukken van de “Optiemethode” van Barry KAUFMAN (2). En het verlangen uit zich als vraag. Vragen staat dus vrij, onomwonden, ongelimiteerd, zonder Voorwaarden, zolang het vragen maar niet een behoeftig opvorderen wordt.

Het komt vaker voor dat iemand niets durft te vragen noch aan te nemen omdat hij zichzelf niets gunt. Men staat zichzelf niet toe om van iets te genieten. Men heeft niet geleerd dat de geesteshygiëne ook vergt dat men voor zichzelf zorgt. Hoe zou ik dus van een ander iets aannemen, als ik van mezelf niets aanneem? Vooraleer iets te durven vragen zal men dus met zichzelf in het reine moeten komen omtrent het we! of niet geoorloofde van het genieten.

Wie wel iets durft te vragen en dan ook vaak het gevraagde krijgt, krijgt dan toegang tot het mooie gevoel van dankbaarheid. Dan toont men de blijheid van het genieten van het verkregene. Men gunt de schenker dan ook de eer om de bezitter te zijn die welwillend het geversgebaar maakt. En men is er blij om dat men de ander die eer kan geven. Het complementaire spel draait dus op subtiele wijze ook de rollen om en maakt de ontvangende tot schenker van eer, en de gevende tot de ontvanger van dank. Zo genieten beiden evenzeer.

De vragende en aannemende is als een poes die gestreeld en verzorgd wordt. Ze ronkt van geneugte, alsof ze aldus haar dankbaarheid uit. Het symbool van poes kan bij de communicatie tussen ouders en kleuters gebruikt worden om te wijzen op het vragen en krijgen van zorg. Bij een gezinsgesprek kan men bespreken wie vooral deze rol van poes vervult, en wie zou wensen om wel eens meer in die rol te kunnen kruipen, en wie durft en wie niet durft en welke de voordelen ervan zijn. Bij zulke gezinsgesprekken zijn verrassingen niet uitgesloten.

(1) Ferdinand CUVELIER, De ethiek van de relatie, Tds v. Relatie-Ontwikkeling 2, 1-2.
(2) Barry Neil KAUFMAN, To love is to be happy with, New York, Fawcett Crest, 1977, inz. pp. 20-21.
(3) Marcel MAUSS, Essai ur le don, 1925.
(4) Hubert MONTAGNER, Communication non verbale et discrimination olfactive chez Ies jeunes enfants: approche éthologique, in: E. MORIN, Le primate et l’homme, Seuil, 1974, pp. 246-270.
(5) Geciteerd door PLANTIJN, zie F.A. STOETT, Nederlandse spreekwoorden, Zutphen, Thieme, 1901

Geef een antwoord