Een honderd jaar geleden bracht FEUERBACH een belangrijke omslag in de wijsbegeerte. Zijn ogen gingen open voor het feit dat de wijsbegeerte altijd uitging van het denkende ‘ik’ (3, p.3). Niemand had zich voordien gerealiseerd dat het ‘jij’ even wezenlijk is als het ‘ik’. Eigenaardig genoeg blijft onze westerse cultuur nog steeds denken vanuit een ik-standpunt. Freuds theorie onderkent een ‘ego’ (ik), een ‘superego’ (boven-ik) en een ‘es’ (lager-ik), maar geen ‘jij’ noch ‘wij’. En de volksfilosofie neemt eenzelfde standpunt in. Wijsgerig gezien is er evenwel geen ‘ik’ mogelijk zonder een ‘jij’. Laten wij dit illustreren aan de hand van ons zelfbeeld.
Mijn goede eigendunk
Op de vraag: Wie ben ik? wordt steevast geantwoord vanuit het subjectieve ik-standpunt. Wie ik ben, bepaal ik vanuit de indrukken die ik opdoe vanuit mijn eigen handelen, of Vanuit mijn bedoelingen. Daarbij gaat het welbepaald om ‘subjectieve” indrukken. Wij gaan ervan uit dat we redelijke en juist denkende wezens zijn die op de best mogelijke wijze inspelen op de wereld zoals die werkelijk is. Wij dichten ons deze redelijkheid toe. Zoals Harold KELLEY het in zijn attributie-leer stelde (2), dicht ons verstand niet enkel aan anderen bepaalde kwaliteiten toe die zij niet noodzakelijk hebben, maar dichten wij ook aan onszelf de kwaliteiten toe die ons het best uitkomen. Wij bedoelen het meestal erg goed.
Het beeld dat wij ons van onszelf voor, houden is daarom ook meestal positief gekleurd.
Als wij slagen wijten wij het aan onszelf, als wij verliezen wijten wij het aan de anderen of aan de moeilijke omstandigheden. Luister maar naar de commentaren van voetbalsupporters. Het ‘ik’ wil goed staan met zichzelf. Wij willen een positief zelfbeeld behouden. En dit is misschien niet eens zo gek. Met een positief zelfbeeld gewapend durven we een risico aan en verwachten we dat onze actie eerder lukt dan mislukt.
Ons vertrouwen in eigen kunnen kan meebrengen dat we mislukken, maar zonder dit vertrouwen zouden we wellicht niet eens proberen om te lukken (1, p. 230}.
De subjectief goede eigendunk maakt motivatie en energie vrij in ons, maar mag niet vermetel of naïef zijn, of we lopen tegen de lamp. Daarom zoeken we ook naar meer ‘objectieve’ signalen over ons gedrag. Wij kunnen daartoe ons in allereerste instantie vergewissen van het effect van ons eigen handelen. Wat brengt ons handelen bij anderen teweeg? Aan andermans reacties kunnen wij opmaken hoe zij ons waargenomen moeten hebben. Dit vormt de basis van de symbolische interactie, d.w.z. de betekenis die door de interactie tot stand komt. Daarbij weze opgemerkt dat het ‘ik’ zich hierbij nog steeds fundeert op zijn eigen, mogelijks subjectieve beeld over andermans reactie en over de betekenis daarvan. Waar Ronald LAING de term metaperspectief invoerde voor “mijn zicht op andermans beeld over mij’ (3, p. 4) dan wordt daarbij nog steeds uitgegaan van mijn invulling (attributie) van wat andermans beeld over mij zou zijn. Of de ander mij werkelijk zo ziet weet ik nog niet, en vraag ik ook praktisch nooit. Ook met dit metaperspectief blijf ik het dus vanuit mijn ik-standpunt bekijken.
Wij ondernemen ook nog andere pogingen om een hopelijk ‘objectief’ beeld over mezelf te krijgen. Ik ga mezelf bekijken vanop afstand. Ik probeer mezelf waar te nemen. Ik overdenk hoe ik met anderen omga. Deze zelf-observatie is niet makkelijk. Ik kan mezelf daarbij wel behelpen met een aantal objectiverende technieken. Zo kan ik een protocol uitschrijven van een interactie tussen mezelf en een ander, en deze b;v. met behulp van de Axenroos analyseren. Of ik kan een gesprek opnemen op een video of een geluidsband en deze een aantal keren na elkaar bekijken of beluisteren. Ons subjectieve zelfbeeld kan daardoor aan objectiviteit winnen. Maar deze waarnemingen blijven uitgaan van het ik-standpunt. Deze verwoede pogingen om een objectiever zelfbeeld te verkrijgen, het effectbesef, het metaperspectief en de zelfobservatie, blijven gecontamineerd door het ‘ik’.
Andermans zicht op mij
Er gaat een invloed uit van mij die ikzelf niet besef. En wat ik meen door te geven komt soms helemaal anders over dan ik het had bedoeld. Is datgene wat van mij uit terechtkomt bij de ander minder horend tot het “ik” dan datgene wat ik zelf als indruk heb over mezelf? Voor de ander is mijn ‘ik’ datgene wat hij er als ervaring aan opdoet. En wat is wezenlijker: het ‘ik’ zoals ik er ben ‘voor mij’, of het ‘ik’ zoals dit er is ‘voor de ander’?
Ook al zoeken we makkelijkst bij de anderen een mezelf bevestigende feedback, en zoeken wij die mensen op van wie wij dit kunnen verwachten, toch willen wij ook zo objectief mogelijk te weten komen hoe anderen ons waarnemen en ervaren. Al zijn wij vrij defensief ingesteld nà onze handeling, wij willen meestal vóór de handeling zo accuraat mogelijk weten hoe anderen ons zien (1, p. 229). Dit om onze kans op slagen of mislukken zo juist mogelijk in te schatten.
Er is daartoe maar één goede methode: mensen zoeken die eerlijk zijn en zich naar ons toe durven uitspreken over hoe zij onszelf zien en meemaken. Hierbij gaat het niet meer om “mijn” metaperspectief maar om “jouw” beeld over mij. Dit kan ik pas te weten komen als “jij” je daaromtrent meedeelt. En dan moet ik nog toetsen of ik jou goed begrijp. Er is absoluut erkenning nodig, van mijnentwege, met
betrekking tot wat jij over mezelf vertelt. Anders zou het wel eens kunnen dat ik enkel hoor wat mij lief is of wat mij kwetst, of wat overeenstemt met wat ik subjectief van mezelf denk.
Co-constructie van mijn zelfbeeld
Maar waarom zou ik waarde hechten aan andermans zicht op mij? oppert de ik-gerichte wijsgeer: De ander is ook subjectief in zijn beeldvorming over mij. Is andermans subjectiviteit te prefereren boven die van mezelf?
De dialogale wijsbegeerte gaat ervan uit dat de beelden die wij ons vormen, in casu het beeld over mezelf, steeds ontstaat door een intersubjectieve, gezamenlijke constructie ervan. Dit wil zeggen dat mijn subjectieve beeld (over mij) geconfronteerd en vergeleken wordt met jouw subjectieve beeld (over mij) en dat wij daaromtrent tot een onderling akkoord geraken. In wezen is dit, in het moderne jargon uitgedrukt, een co-constructie. ‘Ik’ en ‘jij’ kunnen slechts in een gezamenlijke wereld leven als een ‘wij’ naarmate wij een onderling akkoord bereiken over de wereld waarin wij leven, naarmate wij samen (co-) de betekenis construeren van de werkelijkheid waar wij mee omgaan.
Het ‘ik’ kan dus niets anders zijn dan een co-constructie, gevormd door de medewerking van een ‘jij’. Zo kan jij ook pas ‘jij’ zijn als “ik” meewerk aan de totstandkoming ervan. En daarenboven moeten jij en ik dit van elkaar weten.
Dit dialogale paradigma heeft vele consequenties in de praktijk. Het relativeert en ondermijnt het zuivere ik standpunt. Het relativeert ook de idee als zou de ander het beter weten; ook diens ‘ik’ is niet objectiever dan mijn ‘ik’. Het schuilt de noodzaak naar voor van een voortdurend communicatief handelen, en een herhaaldelijk geven en vragen van feedback•. Het doet ons zoeken naar objectiviteit, d.w.z. waarnemingen waar een zo groot mogelijk aantal mensen het over eens kunnen worden. Ook waar het gaat over wie ik ben.
- Edward E. JONES, lnterpersonal perception, New York, Freeman and CO, 1990
- Harold H. KELLEY, Attribution in social interaction, in: E.E. JONES, D. KANOUSE, H.H. KELLEY, et al., Attribution: perceiving the causes of behavior, Morrislown N.J., Genera! Learning Press, 1971, pp. 1-26
- Ronald D. LAING, H. PHILLIPSON and A.R. LEE, lnterpersonal perceplion, London, Tavistock Publications, 1966
