Alles heeft zijn uur.
Voor al wat er onder de hemel gebeurt is er een vaste tijd.
Een tijd van baren, en een tijd van sterven.
Een tijd van rouwen, en een tijd van dansen.
Een tijd van zwijgen, en een tijd van spreken.
(Prediker 3.1 – 8)
De tijdservaring is een maat van procesbetrokkenheid.
Ons ervaringsweten is de bewustwording van de processen die, mede door ons bestaan, tot verwerkelijking komen en waar wij deel van uitmaken. Zoals onze ademhaling, onze bloedsomloop, ons leven zelf, het historisch tijdsgewricht waarin wij loven, de kosmische processen waarin wij opgenomen, zijn, zo overstijgen deze processen veelal onze wilsactiviteit. Wij kunnen deze processen wel op bewuste wijze vervoegen, alert zijn op het verloop ervan, en een bescheiden stootje geven in de goede richting. Deze overstijgende processen zijn dan ook onmiddellijk in het concrete gebeuren ervaarbaar, ook al zijn ze omvattender dan datgene wat ik er kan van begrijpen.
Naarmate wij ons aan de transcendente (Latijn voor ‘overstijgende’) processen toevertrouwen, treden wij ermee in communicatie. Communicatie kan immers gedefinieerd worden als de betrokkenheid op gebeurens waaraan wij een betekenis toekennen (6). Als wij aan de houding van een dier, of aan de bewogenheid van de wolken een betekenis toekennen, dan ontstaat er een primaire vorm van communicatie tussen het dier en ons, tussen de wolken en ons. Wij ‘begrijpen’ er iets van. Wij krijgen contact met de betekenis die zij voor ons kunnen hebben. Wij ervaren de boodschap die er voor ons in verscholen ligt. Wij zijn er op betrokken. Op dezelfde wijze kunnen wij in communicatie treden met de organismische processen waarin wij ons betrokken weten.
De ervaring van tijd is een kwalitatieve maat van betrokkenheid op deze bewegingen en processen (5). Elk proces heeft een geëigende tijd. Op bepaalde tijden is ‘het moment’ aangebroken, de tijd is dan rijp voor een beslissende stap binnen het proces. In rustige fasen van het proces zullen wij er de tijd voor nemen, er tijd voor maken, niet op onze tijd kijken, de tijd laten stilstaan, de tijd vergeten. Bij onrustige fasen van het proces zullen wij onder tijdsdruk komen, onze tijd bewaken, geen tijd verliezen, de seconden tellen. De tijdsbeleving heeft dus te maken met de mate van betrokkenheid op de aan gang zijnde processen waaraan wij deelnemen.
Binnen deze bejegening (of bewuste betrokkenheid) op gebeurtenissen en processen krijgen alle relatiewijzen een eigen tijdsbeleving. In een goed gezelschap vergeet men de tijd, of geeft men elkaar alle tijd (ax 1 en 2). Wie veel voor anderen zorgt (ax 3) heeft vaak tijd tekort. Genieters (ax 4) hebben tijd zat, zij beschikken over een zee van tijd. Directieve mensen (ax 5) proberen hun tijd goed te gebruiken, komen op tijd. De trouwe medewerkers (ax 6) houden zich aan de tijd, en doen alles op zijn tijd. Voor de eenzamen (ax 7) weegt de tijd. De twijfelaars (ax 8) verliezen of verbeuzelen hun tijd en komen nooit op tijd. De agressieven (ax 9) zetten de anderen onder tijdsdruk. Wie zich weet te begrenzen (ax 10) zorgt voor een realistisch tijdsbudget en voorziet de nodige tijd om iets voor te bereiden of af te maken.
Deze beleving van ’tijd’ is dus een maat van de bejegenende betrokkenheid op processen. Voor zover wij voeling hebben met de presentie van een alomvattende transcendent proces, waaraan wij deelhebben, bestaat er geen tijdslimiet. Er is geen voor en na. Het is alom en altijd aanwezig.
Wij moeten elk moment, altijd of voortdurend, openstaan voor de avontuurlijke wendingen die de geschiedenis neemt. Onze geestelijke ontplooiing heeft te maken met onze alertheid voor de geschikte momenten die er zijn om een transcendent heilsplan te vervullen, om tijd te geven aan de samenwerking met een heilsgeschiedenis die zich ontplooit doorheen de wereldgeschiedenis.
Tijd als de kwantitatieve maat voor processen
De tijdservaring waaraan wij in onze westerse cultuur gewend zijn, is de verdeling van de processen in gelijkmatige delen en deeltjes. Het is een soort netwerk, een coördinatenstelsel dat wij over de bewegingen en de processen leggen. Door deze gelijkmatige verdelingen wordt een procesverloop berekenbaar en vergelijkbaar met andere procesverlopen. Het ene gaat zoveel uren of zoveel honderdsten van seconden sneller of trager dan het ander. De tijdsmomenten worden daardoor ook situeerbaar op een continuüm: zoveel jaren na het begin van onze tijdrekening, of zoveel miljoenen jaren ervoor.
Toen enkele Grieken op de zuidwestkust van Azië in de zesde eeuw voor onze tijdrekening hun aandacht begonnen te vestigen op de “natuur” der dingen, leidde dit tot het geheel nieuwe paradigma der zgn. objectiviteit (2). Het Westen ging zich interesseren in de werkelijkheid voor zover die buiten en los van de menselijke ervaring zou bestaan. Het menselijke subject werd herleid tot waarnemer van
Datgene wat buiten het subject gebeurde. In de 19de eeuw zou DESCARTES de natuur herleiden tot meetbaarheid. Ook de tijdsbeleving werd herleid tot de meetbaarheid ervan op de horloges en kalenders. Jaartallen, data, uren, seconden zijn maten voor de geobjectiveerde procesvergelijkingen ‘daarbuiten’. Het Zelf van de mens werd daarbij herleid tot de actor, de maker, de fabrikant van objectieve dingen, de manager, de technieker, de ‘Homo faber’.
Door deze objectiveringstendens is het primaire en wezenlijke niveau van de ervaring verschoven naar het secundaire niveau van de pragmatische hanteerbaarheid. Men vraagt niet meer naar de subjectieve en persoonlijke betrokkenheid binnen het proces: ‘Hoe is het met de tijd gesteld?’, maar naar de objectieve en meetbare bruikbaarheid ervan: ‘Hoe laat is het? Hoeveel minuten gaat de lezing van deze tekst in beslag nemen?’
Het beeld dat de mens zich van een God-Wezen maakte was dat van een schepper, de fabrikant van een objectieve kosmos. De opsplitsing die er daardoor in de geest van de Westerse mens is tot stand gekomen tussen een God enerzijds en een objectieve wereld anderzijds, poogde men te overwinnen door het causaliteitsprincipe te poneren: God als de eerste oorzaak van het geschapene (2).
De schepping gebeurde ‘bij het begin’ en sindsdien tikt de horloge onbarmhartig eentonig verder.
Een meer hedendaags, en terzelfdertijd een meer oer-christelijk beeld (1) voor het God-Wezen is dit van een Presentie die zich voortdurend wegschenkt in een alomvattend organismisch proces. Dit is een heilsgeschiedenis waarin deze Presentie zich permanent omvormt, vernieuwt en ontplooit als de kern van elk levensproces (3, 4). Met een dergelijk levens- en liefdeproces kunnen wij in communicatie treden omdat wij er een betekenis aan toekennen. Het doet een beroep op ons meeleven. Wij kunnen er ons aan toevertrouwen. En in die mate dat wij er ons aan toevertrouwen ‘zijn’ wij deel ervan, en daaraan valt er geen begin en geen einde te bespeuren. Het overstijgt de berekening van dé tijd. Het is een tijd van leven, en een tijd van betrokkenheid, enerzijds een zee van tijd, anderzijds een uniek moment dat we niet onbewust voorbij mogen laten gaan.
- Ferdinand CUVELIER, Jezus Mysticus, Kapellen, DNB, 1992, pp. 175-178.
- Louis DUPRE en Edith CARDOEN, Terugkeer naar innerlijkheid, Kapellen, DNB, 1976, pp. 16-32.
- Erich JANTSCH, The self-organizing universe, Oxford, Pergamon Press, 1980, p. 308.
- Hans JONAS, The phenomenon of life, New York, Delta Books, 1969.
- J.T. NELIS, “Tijd”, in A. VAN DEN BORN e.a., Bijbels Woordenboek, Roermond, Romen en Zonen, 1954-1957.
- Suzy VAN DER MAAT, Communicatie tussen personen met een diep mentale handicap en hun opvoed(st)ers, doctoraatsthesis 1992.
