Let eens op de ingeboren drift van een kind om alles tot een ‘jij’ te maken. De kleine wijsvinger wil alles aanraken. Dag vogels, dag bloemen, dag kinderen. Jullie en ik zijn samen. Wat een wonder.
Als wij, volwassenen, écht contact nemen met mensen en dingen, dan beleven we ook weer deze betrokkenheid. Wat ben jij nu eigenlijk voor mij? Wie ben jij? Wat heb je voor mij te betekenen?
Dit is de eerste wijze van kennen: dat we ons hart open stellen voor mensen en dingen. Laten we het wat gewichtiger zeggen: de zintuiglijke prikkels die van buiten komen kunnen onze huid pas doorkomen wanneer we er ons van binnenuit voor open stellen. We spreken dan van een ervaring: het ‘varen’ duidt op een proces van overbrengen, en het voorvoegsel ‘er’ duidt op een ruimtelijke en concrete situering (er, ergens). Er heeft m.a.w. hier en nu een overdracht plaats.
Deze contactervaring is de eerste en meest oorspronkelijke vorm van kennen. Het is een ontmoeting. Het besef van de wederzijdse, gelijktijdige aanwezigheid is er veel belangrijker dan de bewustwording van de tegengesteldheid van een ‘jij’ en een ‘ik’. Uiteraard is dus bij deze wijze van kennen de relatie het centrale gegeven. Het is – zoals M. BUBER het kernachtig uitdrukt – het deelhebben aan een realiteit die niet louter van mij en ook niet louter buiten mij is. Het is een werken waaraan ik deelneem zonder het mij eigen te kunnen maken.
De tweede wijze van kennen is deze van het redenerend denken. We gaan de dingen uiteenleggen, in delen opsplitsen, om er zodoende meer vat op te krijgen. Ons analytisch verstand gaat elk ding afpalen en bepalen (b.v. als A) door het af te grenzen voor al de rest (verboden toegang voor alle letters die niet-A zijn). Ook de mens gaat zijn eigen ‘ik’ afperken tot een eigen terrein, en zich afzetten tegen elk ‘jij’ dat nu duidelijk een ‘niet-ik’ geworden is.
Deze begrijpende kennis maakt zich de wereld eigen door er greep op te krijgen, al is dit dan slechts bij brokken en beetjes. In de positieve wetenschappen heeft deze wijze van kennen grote successen geboekt, om niet te zeggen: heel wat miskleunen. In de geneeskunde ging men de ziektes afgrenzen tot de symptomen: in bed 37 ligt een maagzweer. Er werd voorbijgegaan aan de mens die in zijn totale, geestelijk-somatische ingesteldheid ziek was. Men had het over ‘gedragingen’, over psychologische ’technieken’, over ‘communicatievaardigheden’, maar het hart van de ontmoeting was er uit.
De mens werd gescheiden van de mede-mens, de binnenwereld van de buitenwereld, het lichaam van de geest. Zelfs het gevoelsleven van de mens werd losgemaakt van het contact naar buiten, De mens ging zich vermeien in de gevoelens die hij bij zichzelf opwekt en voedt, en waarin hij kan blijven rondtollen, zonder houvast in de realiteit. Menige psychische ziekte is een beschavingsziekte : een signaal dat men te zeer mensen en dingen opsplitst in losse brokstukken, als zwerfstenen verspreid over het landschap, zonder contact onderling, opgesloten in zichzelf.
Met grote moeite, maar uit innerlijke noodzaak gedreven, ontwaakt de westerse mens voor een derde wijze van kennen die we ‘integraal’ kunnen noemen. Daarbij wordt hel wetenschappelijke, technische begrijpen weliswaar gewaardeerd, maar gerelativeerd als een stap die slechts weerhouden wordt wanneer hij leidt naar een dieper en algeheler ervaren van het contact men alles en allen.
Het is een terugvinden van de eerste wijze van kennen, aangevuld met een beter begrip van hoe de afzonderlijke elementen van het geheel er uitzien, maar gericht op de totale, onderlinge samenhang ervan. Vooraan staat: hoe mensen en dingen zich onderling en tot elkaar verhouden, hoe ik me door de dingen laat aanspreken, welke diepere boodschap ik elk contact verscholen ligt. De relationele betrokkenheid wordt de motor van alle kennen. Deze wijze van kennen legt geen encyclopedie aan. Hier geen Tv-quiz van wie-weet meest. Wel een stil en rustig ontdekken van de realiteit. Het geroerd-worden door het wel en wee om ons heen. Het begrijpen van de ingewikkelde structuur van de gezins- en werksystemen waarin we leven. Om vanuit en door dit inzicht weer contact te krijgen met het appel dat op ons toekomt en dat noopt tot handelen. Want – naar een woord van GOETHE – is de enige werkelijkheid datgene wat verwerkelijkt wordt.
