Vijfde beginsel

Samenzijn.

In elke relatie duikt, vooral in crisissituaties, de vraag op of mijn belang nu primeert op dat van de partner, dan wel of het belang van de partner voorgaat op het mijne. Moeilijke keuze, levensgroot dilemma.

In de Griekse leer van hel natuurrecht gaat men uit van een oorspronkelijke oorlog van allen tegen allen, waarna uit welbegrepen eigenbelang het sociaal contract ge­sloten wordt. Men predikt een in principe ongelimiteerde vrijheid van het individu, wiens vrijheid enkel beperkt wordt door de vrijheid van de ander. De humanistische psychologie inspireert zich aan ditzelfde idee: als de mens meer zou durven op­ komen voor zijn diepste eigenbelang, dan zou hij gezonder leven.

De daar dwars op insnijdende Hebreeuws-christelijke traditie verlegt hel accent van het ‘ik’ naar het ‘jij’. Volgens LÉVINAS zal de meest fundamentele menselijke betrachting zijn: de ander te respecteren en tot diens recht Ie laten komen, zodat hij rechtop kan staan op eigen grond. Rechtvaardigheid is de allereerste deugd. Zij bestaat hierin ‘dat zij de verplichting ten opzichte van het Andere stelt voor de verplichtingen ten opzichte van het Zelf’.

De aan deze beide visies ten grondslag liggende vraag: ‘of de ander of ik?’ is verkeerd gesteld. Terecht merkt BATESON op dat het Zelf niet langer kan dienen als kernargument bij de interpunctie van de ervaring. De karakteristieken van het jij-ik-organisme liggen in hel systeem als geheel, niet in één van beide partners. De relatie-werkelijkheid is in wezen tweezaam, d.w.z. met twee een eenheid vor­mend, opgebouwd uit en bestaande uit een wederkerige wisselwerking. Aansluitend bij een organismische visie kunnen we BINSWANGER begrijpen in zijn grote studie over de tussenmenselijke existentie waar hij schrijft dat de eigenheid van het Jij en van het Ik niet gefundeerd is in mijn of jouw zelfstandige eigenheid, maar in ons gezamenlijk ‘wij-zijn’. ‘Pas uit het wij-zijn ontspringt het zelf­ zijn. Wij is eerder en ouder dan het Jij-zelf of het Ik-zelf’.

In de praktijk van groepswerk, gezinstherapie of partner-relatievorming kan dit laatste adagium pas concreet worden als we ons richten naar deze interactionele tweezaam­heid als naar de oorsprong van ons beider individuatie. Het zich afstemmen op el­kaar is het startpunt van een organisch samenleven waarbinnen zich dan én de ander én ikzelf kunnen gaan aftekenen in hun eigenheid. Eigenheid die overigens absoluut noodzakelijk wordt als voedingsbron en pool van uitwisseling.

Het dilemma tussen ‘óf ik óf de ander’ berust dus op een vals perspectief. Want in feite is er ‘geen Ik mogelijk zonder een Jij’ (JACOB!) . Als de eigen groei ingebed is binnen een tweezaamheid (een meerzaamheid, een gemeenschap) dan kan deze nooit ontaarden tot eenzelvigheid of egoïsme. Met SCHILLER zeggen we dan: “Trouw zijn aan de ander is trouw zijn aan jezelf”.

  1. Gregory BATESON. The logica! categories of learning and communication, in:  Steps to an ecolo­gy of mind, Granada Publishing, 1978, pp. 250-279. p. 275
  2. Ludwig BINSWANGER, Grundformen und Erkenntnis menschlichen Daseins, Müchen, Rein­ hard! Verlag, p. 126
  3. Martin BUBER, Zur Geschichte des dialogischen Prinzips, Heidelberg. Lambert Schneider, 1973,p. 301
  4. Emmanuel L.ÉVINAS, Het menselijk gelaat, Ambo, 1969, p. 143
  5. SCHILLER, Thekla in Wallensteins Tod 111, 21