Negende beginsel

Leven met dood en begrenzing.

De kwaliteit van ons leven wordt bepaald door onze verhouding tot dood en begrenzing. De dood is datgene waar het leven als begrenzing tegen aanloopt. Voor zover wij ons met het leven vereenzelvigen is de dood onze antipode, onze tegenstrever die wij uit­ eindelijk niet kunnen overwinnen, de grote dief die ons het leven afhandig zal maken. Voor zover wij ons integendeel kunnen vereenzelvigen met het proces waar dood en leven uit elkaar ontstaan en tezamen bestaan, daar is dood niet het einde van leven, maar de begrenzing waarbinnen leven mogelijk wordt. De betekenis van dood en leven heeft dus alles te maken met hoe wij er tegen aan kijken. En dit laatste hangt af van hoe wij ons bewustzijn hebben gevormd. Wat heb ik mij tot nog toe over dood en leven ‘gerealiseerd’?

Wij kunnen ons drie soorten levensstroom voor ogen stellen. Een eerste levensstroom wil reeds van bij de bron voorzorgen nemen om het leven zo veilig mogelijk te laten ver­ lopen. Het is een ingehouden, tonus-arme stroom. Vooraleer zich aan het stromen over te geven kijkt het bronwater vooruit om mogelijke hindernissen te vermijden of om stroom­ versnellingen te voorkomen. De angst voor tegenkanting, kritiek, afwijzing, eenzaamheid, begrenzing is groot. Men vreest om overspoeld te worden door emotie als men Zich aan de spontane gevoelsstroom zou overgeven. Uit schrik om gefrustreerd te raken onderdrukt men het verlangen. Uit overdreven “voorafgaandelijke” bezorgdheid voor andermans gevoel en voor andermans reactie, durft men die ander niet te beïnvloeden. De vloed verstijft aan de bron. Men voelt zich in zijn levensstroom geblokkeerd als in een ijl door maanlicht beschenen winterlandschap waar bronnen slapen onder wit door­aderd ijs.

En zo doet de dood paradoxalerwijze reeds zijn intrede bij de oorsprong van het leven. Een levensstroom die kost wat kost dood en pijn en risico en begrenzing wil voorkomen, wordt op zeer verholen en onrechtstreekse wijze door de dood ingepakt en lamgelegd. De levensstroom die allerlei voorzorgsmaatregelen treft en kanaaltjes graaft en dijkjes bouwt, wordt door deze zelfgemaakte begrenzingen ingekapseld en versmacht, terwijl het levenloze hiervan niet eens wordt gezien. De dood is wel aanwezig, maar is onop­gemerkt en onzichtbaar; hij is het bewustzijn van de mens niet binnengetreden. Geheel anders gaat het er aan toe bij de levensstroom die zich roekeloos en geestdrif­tig door het landschap stort. Die voelt zich pas leven als hij hindernissen kan nemen en grenzen kan verleggen. Als de stroom tegen een weerbarstige rotswand stoot, zal hij jaren en jaren aan die grens zitten knagen, en gruis en keien ter hand nemen om zich toch maar ooit eens doorheen die grens een doorgang te boren. De grens is de grootste uitdaging van het leven. Niets is fascinerender voor de medische wetenschap dan het uitstellen en verdagen van de dood. De dood wordt met de meest gesofistikeerde technologie bevochten en inderdaad teruggedrongen naar enkele jaartjes later. Elke snelheidsatleet wil enkele honderdsten van seconden afpingelen van de menselijke begrensdheid, en de krachtatleet heeft er veel zweet en training voor over om één centimeter aan zijn krachtbereik toe te voegen. Sterrenkundigen hebben er astronomische bedragen voor over om in het onmetelijke en uitdeinende heelal toch maar één ster­rennevel verder te tasten.

Door de dood en begrenzing te zien als te overwinnen vijanden kan de mens de illusie voeden dat de dood ooit wel overwonnen zal worden. En om deze illusie in stand te hou­ den heeft hij fantastische inspanningen over. Begrenzing en dood staan daardoor natuurlijk levensgroot voor de huisdeur.
Hoe meer men de dood bevecht, des te hechter hij zich aan onze huid vastklampt als de grootste tegenstander.

Voor deze hypertone levensstroom blijft de dood ‘buiten’ het leven. Hij treedt niet echt binnen in het levensbewustzijn van de mens. In extreme gevallen wordt de dood zelfs ontkend, zoals wanneer bij een hersendode mens enkel nog de beademingspomp de organen doet functioneren. Paradoxalerwijze is ook in dit soort levensstroom de dood van bij de bron aanwezig, en wel als de stuwing van het leven. Het leven lijkt op te gaan in een geweldige kramp om een veldslag tegen de dood te winnen, of om, al was het maar tijdelijk, enkele meters aan zijn territorium te ontfutselen. Door deze begrensd­ heden, met de dood als koploper, ‘buiten’ de levensstroom te sluiten, zijn zij er ‘binnen’ aanwezig als de onbewuste angst en als de niet toegegeven zekerheid dat men wel een veldslag kan winnen, maar de oorlog zal verliezen. Door in ons bewustzijn de dood te construeren als de grote tegenstander, “realiseren” wij ons onze definitieve nederlaag.

Een derde soort levensstroom houdt enerzijds het midden tussen de tonus-arme en de hypertone stroming, maar is anderzijds diametraal aan beide vorige levensstromen tegengesteld omdat zij dood en begrenzing niet buitensluit, maar insluit. Wie vanuit de opborrelende bron de stroom op spontane en natuurlijke wijze zijn gang laat gaan, zal natuurlijk hindernissen en confrontaties meemaken. De stroom is zich hiervan terdege bewust. Hij “realiseert” zich dat ziekte en ongemak en tegenslag en ongeluk en pijn en verdriet en eenzaamheid en conflict en scheiding en afsterven tot het leven beho­ren. En dit niet als een holle frase. De begrenzing wordt afgetast en geproefd en als reële begrenzing ervaren. De pijn wordt echte ‘pijn’ omdat men ze mag en wil voelen, en ze wordt daardoor meer tot ‘mijn’ pijn, tot iets van mij. Pijn en dood en ongemak wor­den mee verrekend als iets wat tot mij en tot mijn leven hoort. Door zich dit te ‘realiseren’, d.w.z. door te durven inzien dat het zo is, merkt ons bewustzijn dat de grens van ons levensgebied niet ·’erbuiten” ligt maar dat ze ‘erbinnen’ intrinsiek deel uitmaakt van ons bestaan.
We gaan dit soort grens niet ontkennen, niet vermijden, niet bevech­ten, niet verdoezelen.

Waar dit soort levensstroom terzelfdertijd stervensstroom is, daar realiseert zich een heel andere levenskwaliteit. Deze attitude vergt existentiële ootmoed, maar geeft een verdiept levensbesef en brengt ons een steviger grond onder de voeten. Waar men de grenzen neemt voor wat ze zijn, daar komt binnen die grenzen een totnogtoe onver­moede energie vrij voor het levende leven. Wie de dood onder ogen ziet kan binnen de gestelde grenzen des te meer leven. De grenzen zijn geworden tot de overzienbare en veilige afbakening waarbinnen·het leven zich tot in zijn diepste diepte kan uitleven. De grenzen zijn niet meer begrenzingen die van buitenuit het leven belemmeren. Daarom treffen ons altijd zo de levensverhalen van hen die met een grote handicap of ziekte en dankzij het aanvaarden ervan het maximum van voor hen haalbare levens­ kwaliteit realiseren. De grenzen worden dan tot grenspalen waarbinnen al wat leven­loos is, opgeruimd kan worden. Leven en dood lopen mekaar niet meer onder de voeten. Zij mogen beiden hun pregnante realiteit behouden. Zij zijn er als het ware voor mekaar: omdat grenzen geen grenzen zijn als ze geen binnenruimte open kunnen houden, en omdat een ruimte pas tot ‘open’ ruimte wordt binnen een omgrenzing.