Thematisering van waarden.

Tijdschrift voor Psychotherapie Jaargang 8, 1982/2

1.   Psychotherapie als speurtocht naar te realiseren waarden.

1.1 Uitgangspunt

Onze hier ter discussie gestelde uitgangsstel­ling zegt:

  1. dat een mens zgn. ‘geestelijk gezond’ is wanneer hij heeft kunnen realiseren wat hij persoonlijk als deugddoend ervaart en als zin- en waardevol beleeft;
  2. dat zgn. ‘geestelijke ziekte of psychische verkommering’ te maken heeft met het feit niet te kunnen realiseren wat men fundamenteel als waarde beleeft;
  3. dat een belangrijk facet van elke psychotherapie er in bestaat te onderzoeken (a) van­ uit welke waarden men leeft, (b) of de persoonlijk aangehouden privéwaarden stand houden binnen een realiteitstoets met het sociale leven, dan wel of ze illusoir blijken te zijn, (c) of men de eigen waarden wel durft door te zetten en de nodige kracht daartoe heeft, (d) hoe men de vaardigheden verwerft om te kunnen verwerkelijken wat men als waardevol ziet.

1.2 Waarde als ervaring van deugd

‘Waarde’ als ervaring van het deugddoende staat o.i. centraal in psychotherapie. Deugt mijn levenswijze? Heb ik deugd aan mijn bestaan? Hoe kan de kwaliteit ervan toenemen? Een bedrijvigheid die zich zoals de psychotherapie met deze kwesties bezighoudt, is wezenlijk waardebepalend.

Waarde wordt ook makkelijk naar buiten geprojecteerd als een op zichzelf staand ideaal, of een door een of andere instantie geformuleerde norm. Daarover willen we het niet hebben. In deze tekst beperken we ons tot de problematiek van de waarde voorzover dit de thematise­ring is van wat ons proefondervindelijk als deugddoend verschijnt en wat we vanuit deze ervaring als waardevol beschouwen.

1.3 Een hermeneutisch proces

Elk psychotherapieproces is in min of meerdere mate een hermeneutisch proces. d.w.z. een intensieve arbeid om te ontdekken welke waar­ den ons persoonlijk drijven, en welke betekenis we eraan toekennen. Psychotherapie kan leiden tot een fundamentele verandering van betekenisverlening. Wat voordien als altijd destructieve agressie werd gezien, kan veranderen naar vaak gerechtvaardigde assertiviteit; wat voordien als positieve, niets aflatende zorg werd beleefd, kan in een nieuw relationeel perspectief gezien worden als de partner onvrij makende bemoeizucht. Deze waardeperspectieven en de transformaties ervan horen tot het wezen van de psychotherapie. Psychotherapie is een speurtocht naar welke mijn en onze waarden zijn.

Deze speur- en ontdekkingstocht verloopt via twee wegen. Een eerste weg is deze van de zelfontdekking, het geleidelijk aan ontdekken van wat voor onszelf voldoende waardevol is om ons voor in te zetten. En het zoeken van uitdrukkingsvormen. Hierbij wordt door de psychotherapeut elke vorm van doctrineover­dracht gemeden als de pest, omdat door deze therapeuten de zelfontdekking door de cliënt van de waarden die diens eigenste leven rich­ten het meest wezenlijke bewustwordingsproces is, gekoppeld aan de vraag hoe deze waar­ den in diens leven te verwerkelijken zijn.

1.4 Een leerproces

De tweede weg is gekenmerkt door het leer­ proces. Men laat zich inspireren door reeds door anderen gethematiseerde waarden. In deze psychotherapieën zal vooral het mens­ beeld van de psychotherapeut mede-bepalend zijn ter oriëntering van de cliënt. De cliënt zoekt zich een leermeester. Of hij laat zich zachtjesaan indoctrineren door de menswaar­den over te nemen van de therapeut waarbij hij wel of niet toevallig is terechtgekomen. Maar hierbij blijft uiteraard ook gelden dat men bij de ingeslagen weg het deugddoende en bevrij­dende ervan dient te kunnen ervaren.

Vooraleer het psychotherapieproces als waar­ de hermeneutiek en als waarden-leerproces verder door te lichten, willen we ter oriëntatie een viertal bestaande waardemodellen op een rijtje plaatsen.

2.   Een viertal waarden-modellen

2.1 De zelf-actualiseringswaarde

De basisstellingen van de humanistische psychologie (volgens A. Maslow, K. Horney, E. Fromm, C. Rogers e.a.) die door menig psychotherapeut worden overgenomen, zijn als volgt samen te vatten:

  1. Ieder mens heeft van nature mogelijkheden in zich tot groei en integratie. De krachten en potenties die in de mens sluimeren zijn in wezen positief, opbouwend, voorwaarts strevend; vernietigingsdrang of andere door ons als negatief geziene tendensen zijn uitwassen of vertekeningen, geen uitingen van de ware aard van de mens.
  2. Het is de opgave van de mens om deze positieve mogelijkheden te actualiseren. De ethiek in deze luidt: verwerkelijken wat men in wezen is, ‘What a man can be, he must be’ (Maslow 1954, p. 91). Er is in de mens een drijfkracht tot realisering van de eigen mogelijkheden; die kracht moet men haar kans geven.
  3. Want de zelf-actualisering is, niettegen­staande het natuurlijke ervan, toch een vrij moeizaam proces, waarbij allerlei weerstan­den en groeibelemmeringen kunnen voor­ komen. Vooreerst is er een groeibevorde­rend klimaat van veiligheid en liefde nodig om tot zelf-actualisering te komen. Vervol­gens dient men ook t.o.v. zichzelf een goe­de verhouding te vinden van zelfaanvaar­ding en zelfvertrouwen. Het vergt moed, zelfdiscipline, eerlijkheid en persoonlijke integriteit.
  4. Het uiteindelijk criterium tot handelen is het intrinsieke eigen, humanistische geweten. Men luistert naar de innerlijke stem en men fundeert zich op de subjectieve ervaring van bevrediging. Groei vindt plaats wanneer de volgende stap voorwaarts subjectief meer vreugde en tevredenheid geeft en ons in­nerlijk meer voldoet dan de vorige stap. De enige weg om te weten wat juist is voor ons, bestaat er in te voelen dat het ons subjectief meer voldoet dan enig ander alternatief. De nieuwe ervaring valideert zichzelf; ze rechtvaardigt zichzelf (Maslow 1962, p. 43). De mens tendeert ernaar zichzelf te zien als een waardevol iemand, als een zichzelf-dirigerende persoon die in staat is zelf zijn standaarden en waarden te vormen op basis van zijn eigen ervaring’ (Rogers 1961, p. 65). Zo komen we tot Fromm’s ‘biofiele ethiek’, of tot een ethiek van ontwikkeling waarbij het criterium voor wat we in onszelf uitbouwen of verwerpen vervat ligt in de vraag of deze bepaalde houding of drijfkracht mijn innerlijke groei stimuleert of verhindert (Horney 1950, p. 15).

Voor cliënten die deze zelf-actualisering te weinig als waarde beleven en realiseren, zal een zelf-actualiserende psychotherapie een goed antidotum zijn voor de te grote afhan­kelijkheids-, culpabiliserings- of zelfdestruc­tie-tendensen. De hieraan lijdende kan ofwel geleidelijk aan zélf ontdekken dat hij zichzelf meer wil actualiseren, of hij zal in de leer gaan bij een psychotherapeut-leer­meester die deze waarden voorhoudt en zo mogelijk voorleeft.

Cliënten die té zeer de zelf-actualisering als énige en exclusieve waarde nastreven, zullen evenwel in botsing komen met ande­re, meer relatiegerichte of altruïstische waarden.

2.2 De interactionele waarde

P. W. Keiler en C. T. Brown (1968) formu­leerden de interactionele ethiek als volgt: ‘A’s communicatie is ethisch in de mate A ontvankelijk is voor B’s reactie; ze is one­thisch wanneer ze B’s reactie vijandig beje­ gent’. Iets genuanceerder gezegd: beïnvloe­den is ethisch in de mate ik voor de partner de ruimte schep om op mijn beïnvloeding te reageren zoals hij zélf wil (Cuvelier 1979).
Hier worden geen uitspraken gedaan over de natuur van de mens. Men baseert zich op het vertrouwen of de ervaringsweten­ schap dat, wordt deze enige conditie ver­vuld, de interactionele wisselwerking tussenbeide betrokkenen leidt tot een oplossing die beiden bevredigt. Doodslag zowel als leu­genachtige manipulatie zijn hier onethisch omdat de partners in zulke gevallen niet meer kunnen reageren. De autonome vrij­heid van de mens wordt hier getemperd en gemoduleerd door de vrijheid van reageren van de andere mens, en andersom.

Opereren vanuit een interactionele waarde houdt in (a) dat ik de ander op velerlei wijzen kan beïnvloeden, zolang mijn beïn­vloeding maar doorzichtig zij, want dàn pas kan de ander er zinnig op reageren, (b) dat ik oog heb voor wat mijn handelen en spreken bij de ander teweegbrengt, ook als dit andere dingen teweegbrengt dan ik had voorzien of bedoeld, (c) dat ik oog heb voor het antwoord van de ander, ook als dit afwijkt van wat ik had verwacht. Kort sa­mengevat: ‘Ik laat de ander toe het zijne te doen met wat ik hem aandoe, en waar ik beïnvloed wil ik me ook laten beïnvloeden·.Trekken we dit ethisch beginsel nog wat verder door, dan houdt het tevens in: voor de ander de ruimte scheppen om als gelijk­ waardig, autonome partner meer en meer écht vanuit zichzelf op mij te kunnen reage­ren. Het is: meewerken aan het ontwikkelen van de vrijheid van de ander. (zie Cuvelier 1979).

De dialogale waarden (M. Buber. L. Bins­ wanger. E. Lévinas e.a.) worden door de interactionele formule geoperationaliseerd tot handelingscriteria die binnen partnerre­latietherapie en gezinstherapie zinvol en waardevol blijken te zijn. ‘De communicatie van Zelf tot Zelf is de werkelijk aanwezige realiteit’ (Buber 1973, p. 316).

De Wereldgezondheidsorganisatie defi­nieerde, onder inspiratie van H. S. Sullivan, de geestelijke gezondheid’ als de mogelijk­heid cm harmonische interpersoonlijke relaties uit te bouwen. En vermits psycho­therapie de geestelijke gezondheid poogt te herstellen, kan terecht de interpersoonlijke waarde in sommige psychotherapieën cen­traal gesteld worden.

Maar het spanningsveld tussen zelf-actuali­sering en interactionele waarden blijft. Wat te doen wanneer bijv. in een partnerrelatie­ therapie de ene partner zegt: ‘Laat me nog één jaar verder in individuele therapie, en gun me nog één jaar de regelmatige bio­ release-weekenden. tot ik mezelf heb terug­ gevonden, en dàn kan ik weer zien hoe ik in onze relatie sta’, terwijl de andere partner zegt: ‘Ik hou het niet meer uit. Jij bent altijd zo op jezelf betrokken, ik ga er helemaal onderdoor en onze relatie strandt totaal als we er niet vlug samen iets aan veranderen’? Een relatie-therapeut zal, hierin gesteund door een subcultuur van interactioneel denkende collegae, het heel normaal vinden dat het actualiseren van beider interpersoonlijke wisselwerking waardevoller is dan ieders afzonderlijke actualisering. Beider autonomie kan overigens gesubsumeerd worden in de relatie als een wederzijdse autonomiebevestiging. Maar wie té exclu­sief het interactionele benadrukt kan wel eens voorbijgaan aan de noodzaak van een ego-versterkende individuele psychothera­pie.

2.3 De convivialiteitswaarde

De interactionele ethiek kan opengetrokken worden tot de omvang van een hele ge­ meenschap. In de Griekse hoogcultuur was dié persoon het hoogst ge-waard-eerd die kalos-kagathos was, d.w.z. niet alleen ont­ wikkeld, goed en wijs, maar eveneens zich nuttig makend voor de stadstaat.

Om de door Illich, T. S. Szasz e.a. gepro­clameerde convivialiteitswaarde te kunnen actualiseren, dient men (a) te participeren aan een groter organisme, d.w.z. leven volgens de wetmatigheden van de groei en integratie van dat organisme, (b) mee te bouwen aan de groei, ontwikkeling en veredeling van dat grotere organisme (Cu­velier 1980).

Zoals uit recente studies omtrent de evolutie duidelijk is geworden, is de overleving van een soort niet afhankelijk van de autonome kracht van de sterksten, zoals Darwin dacht, maar van hun wijsheid om het eigen milieu niet op te gebruiken, waardoor de soort aan dat milieu de mogelijkheid biedt om zich te vernieuwen. (Bareson 1973) Zou dezelfde wet niet gelden in de menselijke sociale ecologie? Een mens overleeft wanneer hij zijn sociale, economische, politieke milieuin stand houdt, ordent, cultiveert. Dit vergt organisatievaardigheid en samenlevings­ kunst; de louter individuele of louter inter­ subjectieve ontplooiing van elk afzonderlijk volstaat geenszins.

Onderschrijft men een convivialiteits-ethiek, dan kan de deontologische code van de psychotherapeut bijv. niet stellen dat de psychotherapeut ten dienste staat van zijn cliënt (als enkeling) of van het cliëntensys­teem (als koppel of gezin); zowel cliënten als psychotherapeuten moeten dan de opbouw in het oog houden van het grotere organisme waaraan de cliënt(en) als lid participeert: familie, werkkring, kennissen­ gemeenschap, maatschappij. Cliënten die zich aan deze opgave onttrekken zijn so­ciaal-psychiatrisch gezien juist daarin ‘ziek’ en dus daarin te begeleiden.

Leidt deze socialiseringsoptiek niet naar het schrikbeeld van een psychiatrie die in dicta­toriale regimes de enkeling enkel wil aan­ passen en onderwerpen aan het systeem?

Dit gevaar is inderdaad reëel, zoals ook bij de zelf-actualisering of de interactieontwik­keling het gevaar bestaat het maatschap­pelijk impact te onderwaarderen. Het span­ningsveld tussen individu, micro-, meso-, en macrosysteem is niet makkelijk in even­ wicht te houden. Volgens convivialiteitsge­richte psychotherapeuten zullen bij de progressie van individu naar gemeenschap de eerstgenoemde waarden telkens gesub­sumeerd, ondervangen worden in de waar­ den van hogere omvang. De convivialiteits­ ethiek vooronderstelt de mede-actualisering van de autonomie- en de interactie-waar­ den, op straffe anders tot een moraal van absolutistisch collectivisme te ontaarden.

2.4 De kosmisch-spirituele waarde

Volgt men het reeds bij de zelf-actualise­ringswaarde aangehaalde beginsel dat het zich invoegen in de wetmatigheid van de natuur leidt tot bevrediging en verbetering, dan kan hetzelfde gezegd over het zich­ invoegen in bredere kosmische of transper­soonlijke en transculturele wetmatigheden. De hele kunst zal zijn deze te ontdekken.

Het mensbeeld dat vanuit de Newtoniaanse wetenschap onze cultuur doordesemt, is dat van een wezen op zoek naar kwaliteit en ervaring, verloren lopend midden in een wereld van kwantiteit en meetbare objecti­viteit.

In naam van de subjectiviteit bevecht Nietz­sche de idee dat de kosmos één en geïnte­greerd zou zijn; volgens hem bevat het universum tegenstrijdige krachten die in alle eeuwigheid chaos zullen blijven. Hij nodigt uit tot een prometeïsche strijd om het enige te realiseren wat hij binnen ons bereik acht: onze zelf-actualisering.

Naast de Newtoniaanse stroom was er steeds een tegenstroom van integratie en holisme die mens en wereld één zag, stroom die wellicht meer dan vroeger ons mens- en wereldbeeld kleurt (Wildiers 1980). A. N. Whitehead, hierin gevolgd door menig wetenschapper, ziet een uitein­delijke integratie van mens en wereld. De­ zelfde geestelijke wetmatigheden gelden voor het fysieke, het psychische, het socia­le, enz. De stemmen die pleiten voor een integraal humane en spirituele geneeskunde (zoals bijv. De Vries 1980) worden scher­per en indringender.

De zin waartoe sommige psychotherapeu­ten hun cliënten uitnodigen (V. Frank/, /. A. Caruso. e.a.) is de mogelijkheid tot integra­tie van het eigen leven binnen hogere en ruimere systemen, zo mogelijk binnen een alomvattende kosmische eenheid. Daarin ontdekt men o.a. de natuurlijk-organische tendens tot zelf-transcendering. Complexere organismen berusten. naarmate hun aantal mogelijkheden toeneemt, op een grotere labiliteit van evenwicht en zijn gekenmerkt door wat Prigogine de ‘dissipatieve structu­ren’ noemt: structuren die zichzelf opheffen ten voordele van een hogere organisatie.

Maar juist vanuit de integrerende kracht van de hogere organisatievorm komt elk afzon­derlijk orgaan tot hogere levenskwaliteit.

Dergelijke empirisch vastgestelde wetmatig­ heden benaderen van zeer nabij wat de meeste spirituele stromingen (primitieve christenheid, Alexandrijnse gnose, Valenti­niaans christendom, Chassidisme, Soefisme, Rijnlandse mystiek, enz.) steeds benadrukt hebben, nl. (a) dat een toewijding aan en een ordening van de concrete, dagelijkse gegevenheden een inordening bewerkt binnen een hogere transpersoonlijke levens­ kwaliteit, en (b) dat een zich afstemmen op een ons transcenderende kosmische totali­teit (door sommigen doorgetrokken tot het geloof in een personalistisch opgevatte God of een alomvattend ‘Ik ben’) een toename bewerkt van de kwaliteit van de afzonderlij­ke elementen binnen deze totaliteit.

Psychotherapeuten die kosmisch-spirituele waarden laten gelden in de psychotherapie, stellen dat deze waarden slechts hun kracht kunnen uitstralen voor zover de minder omvattende waarden van zelf-ac1ualisering, interactie en convivialiteit hierin opgeno­men en behouden worden. Anders worden ze tot abstracte dogma’s of zweverige ziels­verheffingen die geen werkelijk tastbare psychische, lichamelijke, sociaal-psycholo­gische en maatschappelijke ontplooiing bewerken.

Van spiritueelgerichte psychotherapeuten als H. Wolft (1978) mag men verwachten dat ze vanuit een degelijke godsdienstpsy­chologische kennis het spanningsveld kun­nen hanteren tussen deze en andere waar­ den. Ze zullen hier, nog meer dan op andere waarden-gebieden, nauwgezet nagaan of de thematisering wel aansluit bij de per­soonlijke proefondervindelijke ervaring. Van psychotherapeuten die deze waarden niet onderschrijven of die eventueel zelfs de ervaringsmogelijkheid ervan aanvechten, kan men niet verwachten dat ze cliënten hierin kunnen begeleiden.

2.5 De psychotherapeutische waarde

De meeste lezers kunnen het waarschijnlijk eens worden met R. Band/er en J. Grinder (1977, p. 49) dat elke vorm van psychothe­rapie er naar streeft de mens tot een meer bevredigende levenservaring te brengen. De psychotherapie zal er dus in bestaan om de cliënt of het cliëntensysteem te begeleiden tot de actualisering van een of meerdere van de hoger vermelde waarden.

In de lijn van T. S. Szasz (1965) gedacht, zal het therapeutisch werkcontract er in bestaan dat cliënt(en) en therapeut(en) het als autonome partners onderling zo helder mogelijk eens worden omtrent de in deze bepaalde psychotherapie beoogde waarden. Dit is evenwel soms op zichzelf een langdu­rig proces. Over dit proces van het bewust­ worden en het benoemen van waarden gaat de volgende paragraaf.

Duidelijkheidshalve zij hier vooreerst nog gesteld dat mijn persoonlijke waarden­ thematisering zich bij voorkeur afstemt op het interactionele en het spirituele waar­denmodel. Dit hangt. zoals voor iedere psychotherapeut. samen met eigen biografie en opgedane levenservaringen, waarbij menige cliënt ook het zijne of het hare bijgedragen heeft. Daarmee zeg ik niet dat deze waarden-thematisering ook voor ande­ren zou moeten gelden of dat ze binnen een psychotherapiecontract als norm gehan­teerd wordt. De waarde die ik als psycho­therapeut beoog is: de cliënt te mogen begeleiden bij het ontdekken van wat in diens eigenste situatie een nieuw te verwer­ven waarde is.

3.   Het ontdekken en thematiseren van waarden

3.1 Psychotherapie als vormgevingsproces

In een poging om de dieptestructuur bloot te leggen van het psychotherapeutisch proces meende Carp (1930) hierin een transformatie te vinden van het algemeen menselijke vormgevings- of scheppingspro­ ces. ‘Men zou de stelling kunnen verdedi­gen dat alle psychotherapie – in al haar ogenschijnlijk zozeer uiteenlopende metho­dieken – uitbeelding zoekt (p. 1). Door de verbeelding van een emotionele indruk in de buitenwereld, weet de menselijke geest een zekere mate van distantiëring te verkrij­gen ten opzichte van hetgeen vooraf het eigen Ik van té nabij beroerde en al te zeer bedreigde. De projectie naar buiten geeft de mogelijkheid tot confrontatie op afstand, waarbij de waarneming en de denkende functie kunnen worden ingeschakeld (p. 2). Ook de meest primitieve taal heeft een vormgevingsbetekenis waar ze, naar K. Bühler’s woord, als ‘Kundgabe’ uitdrukking geeft aan de emotionele beleving.

Onderscheiden we, samen met de Indiaanse leermeester van C. Castaneda. enerzijds het ‘nawale’, zijnde het ongestructureerde, ongethematiseerde, onuitspreekbare dat ons drijvende houdt, anderzijds het ’tonale’, zijnde het gethematiseerde, uitgedrukte, gesymboliseerde, benoemde, gedachte, gestructureerde, vorm hebbende (Castane­da 1974, p. 189, 263), dan staat de mens voor de opdracht om immer opnieuw het ‘nawale’ druppelsgewijs in het vormgeven­ de bewustzijn te laten doorsijpelen en het te ’tonaliseren’ tot iets begrijpbaars en han­teerbaars. Daarbij kan men ofwel geloven dat het nawale als een kosmisch zwart gat elke tonale vormgeving weer als onvoldoende en als onvolledig en vertekend in zich zal opzuigen, ofwel geloven dat de kosmos wacht op zijn uiteindelijke. blijven­ de verwerkelijking doordat generatie na generatie het wezen zelf van de kosmos uitgekristalliseerd en geactualiseerd wordt. In welk eindperspectief ook geplaatst. ‘door het innerlijke geschouwd. onbegrepene te projecteren in een beeld of handeling ont­ worstel men zich aan de greep waarin de levens- en zijnsproblematiek de Mens vast­ houdt (Carp 1930, p. 8). Dit geldt op eminente wijze voor wat men wel of niet als deugddoende ervaart.

3.2 Twee wijzen van weten

Bij dit vormgevingsproces stoot men on­ vermijdelijk op een dialectische tweegele­ding vari (a) het nawale’ of niet geheel uitdrukbare dat een uitdrukking zoekt, en (b) het uitgedrukte of ’tonale’, het gethe­ matiseerde dat als ’teken· verwijst naar het ‘betekende’.

Voor zover de mens in aanraking komt met het onbenoemde leven, kan hij er een erva­ring van opdoen. De mens kan het nawale niet benoemen. maar er wel van getuigen (Castaneda 1974, p. 125,155). Het is een prelogisch weten. een intuïtief besef dat men opdoet gedurende het handelen zelf. Dit weten is steeds hier en nu. Het heeft betrekking op persoonlijke, existentiële gebeurens. op actuele processen. Men zit er met lijf en leden in. Hier speelt geen onder­ scheid tussen subject en object: wat buiten mij is, is verbonden met wat in mij ontstaat. Het is een erkennen, zien. tasten, horen, gewaarworden, ontdekken van wat zich in het contact aandient.

De Indo-Germaanse stam ‘er’ (zoals in ‘er­gens’) en ‘var/par (doorvaart) getrouw, wijst het woord ‘ervaring’ op een doorstro­mingspunt op een bepaalde plek tussen mij en buitenwereld, een contactzone waarin zich de ervarende mens en de ervaarbare wereld ongedifferentieerd samen treffen.

Naast dit ervaringsweten is er het discursie­ve weten, de kennis. Deze ontstaat zodra het ervaren onder een of andere vorm ge­ dacht, uitgebeeld, behandeld wordt. De eerste vormgeving is het thematiseren of afbakenen van een onderwerp. Door con­ tact met een afgrensbaar ervaringsgebied gaat men dat bepaalde gebied aanwijzen en benoemen. Men omcirkelt het, fixeert het met een naam, en verbindt het via die naam met andere gebieden. Meteen is ook het onderscheid gemaakt tussen kennend sub­ ect en gekend object. De weg is vrijge­maakt voor verdere analyse, objectivering, aflijning en meting, en alle natuurweten­schappelijke paradigma’s die daaruit zijn afgeleid. Het is Pirsig’s verdienste (R. M. Pirsig 1974) te hebben aangetoond dat dit discursieve weten een specifieke ondersoort is van het ervaringsweten waarin ‘kwaliteit’ centraal staat.

3.3 Relatie tussen kennis en ervaring

Beide wijzen van weten hebben slechts een functie in elkaars wederzijdse bekrachtiging.
D.w.z. (a) dat thematisering (eventueel uitmondend in gesystematiseerde kennis) slechts nuttig en houdbaar is voor zover ze met de ervaring verbonden blijft en deze bevestigt, uitdiept en nuanceert, (b) dat de ervaring zichzelf niet kan bijhouden of overleven tenzij bij middel van een themati­sering. Een thematisering die losgeraakt van de subjectieve ervaarbaarheid, wordt tot lege abstractie die niet meer ‘aanspreekt’.
Met een ervaring die diffuus en ongevormd blijft, kan men niets aanvangen, want er wordt geen positieve kracht vrijgemaakt.
Criterium voor de bruikbaarheid van de thematisering is de verhoging van de kwali­teit van de ervaring. Daarmee wordt niet bedoeld dat men een bevredigender subjec­tief gevoelen krijgt omtrent het louter eigen zijn, maar dat de contactbeleving tussen persoon en omgeving bevredigender is geworden, hetgeen ook vaak een verande­ring van de wisselwerking tussen persoon en wereld impliceert. Wie bijv. zegt via gedragstherapie tot een bevredigender relatie zijn gekomen met een persoon, object of situatie, smaakt hierin een ervaring kwaliteit.

Het psychotherapieproces zélf genereert de waarde en is in haar activiteit zelf de waarde-toets. Waarde-thematiseringen die van een psychotherapeut worden overgenomen dragen niets bij tot de waarde van het leven tenzij, voorzover ze de eigen ervaring naar voren halen. ze bevragen, ze uitpuren, ze articuleren, en haar zo tot een dieper ervaar­ bare kwaliteit brengen.

In deze context geplaatst zijn waarden een bijzondere vorm van thematisering van ervaringen. Het zijn dié thematiseringen die een richting aangeven langs welker bedding de ervaring dieper, ruimer, kwalitatief beter tot uitdrukking en vormgeving kan komen. De waarde bij uitstek is hierbij o.i. het vor­men van de ongevormde ervaring.

3.4 Toetsing van waarden

Volgens Vandermeersch (1978) brengt de (lacaniaanse) psychoanalyse de analysant dichter bij zijn eigen verlangen, los van wat hij denkt dat de anderen van hem verlan­gen; maar daarmee werd nog niet opgelost wélk verlangen beter is dan welk ander verlangen, zegge bijv. het narcistische, het altruïstische, het conviviale of het transper­sonale verlangen.

De vier hoger beschreven waardenmodel­len dienen daarom binnen elke psychothe­rapie herbekeken te worden met de vraag in welke mate ze voor de betrokkenen als thematisering van ervaringen weerhouden kunnen worden.

De zelf-actualisering kan ontdekt worden binnen een zeer persoonlijk eigen proces, zonder dat het gerelateerd moet worden aan de thematiseringen van de humanistische psychologie. Elk psychotherapeutisch pro­ces is een speurtocht naar het zelf ter hand nemen van het eigen bestaan en het ont­ dekken van de persoonlijke waarden die men in de eigen existentie kan actualiseren.

Doch hier dreigt ook de vervreemdende, tot abstractie geworden thematisering van het motto ken jezelf en word jezelf. Als deze norm louter van buitenaf komt, niet of node aansluit bij de ervaring van de cliënt, dan schiet deze waarde-verwoording totaal voorbij aan wat de cliënt als nog onuitge­drukte waarde beleeft, en is ze tot louter indoctrinatie verworden.

Hetzelfde geldt voor interactionele waarden. Uiteraard is de therapiesituatie een relatio­neel gebeuren, en is het niet verwonderlijk dat daarin en daar doorheen de betrokken­heid op de bevrijding van de partner vorm krijgt en zoekt naar verdere thematisering.

Vooral bij partnerrelatietherapie en gezins­therapie zal dit zelfs een waarde zijn waar de therapeut expliciet naartoe werkt. Doch ook hier kan de thematisering van de inter­actie-ethiek (tot bijv. ·er mag geen conflict zijn’ of integendeel ·eerst moet een conflict uitgesproken worden’) vervreemdend wer­ken wanneer ze niet aansluit bij wat de cliënt(en) in hun onderling contact ervaren (bijv. ‘conflict uitspreken neemt mijn be­klemming op de borst weg’ of integendeel conflictstof aandragen voel ik thans als een vlucht van de intimiteit’). Ook bij deze waarde geldt dat ze ontdekt en ontworpen wordt tijdens en door het psychotherapie­ proces.

Convivialiteitswaarden worden vaker aan­ gedragen door niet-therapeuten dan door therapeuten. Menige intersubjectieve man­ vrouwrelatie kan nochtans zwaar gehypo­theceerd zijn door de maatschappelijke conflicten tussen oudere en nieuwere rol­ verwachtingen omtrent het vrouw-zijn en man-zijn. Bewust worden van de eigen verantwoordelijkheid tot opbouw van de sociale organismen waartoe we behoren, kan verrassend psychotherapeutisch wer­ken, op voorwaarde dat dit van binnenuit, in het eigen hart, ontdekt wordt. Evenzeer als elders dreigt hier vervreemding vanuit een of ander -isme.

Voor religieuze en kosmisch-spirituele erva­ringen heerst in psychotherapiemiddens weinig of geen aandacht, om niet te zeggen negatie of schouderophalende spot. Er is vooral – en terecht – verzet tegen de ver­ vreemding vanuit thematiseringen. dogma’s. doctrines, credo’s, die helemaal geen band en voeling meer hebben met de ervaringen die ze beogen te verwoorden. Alle gods­diensten en religies zijn gedeeltelijk ge­ strand op de menselijke neiging om de oor­spronkelijke ervaring te thematiseren tot absolute uitspraken en vaste formuleringen die als kostbare en onveranderlijke tradities overgeleverd worden. Maar in alle gods­diensten en religies was er de tegenstroom die steeds opnieuw. in een moeizaam pro­ ces van uitzuivering. het diepere ervarings­contact met kosmisch-spirituele wetmatig­ heden wilde ontdekken. Men denke aan de historische tegenstelling tussen Augustinus en Pelagius, voorvechters van enerzijds het tot romeins georganiseerde geestesstaat geëvolueerde christendom, en van an­derzijds het gnostische, mystieke, zoekende christendom dat die thematisering onderge­schikt achtte aan de persoonlijke ontdek­kingstocht, de ‘queste van de Graal’, die een heel leven duurt.

3.5 De handicap der epistème

Het structuralisme heeft ons ten treure toe voorgezegd dat alle thematisering, hoe nauw ze ook bij een persoonlijke ervaring aansluit. een taal gebruikt die door anderen vóór ons is vastgelegd. Weg de originaliteit van de eigen thematisering. Men zou zelfs zo ver kunnen gaan om te stellen dat de ervaarbaarheid ontstaat vanuit een door anderen gegeven thema. We ervaren ‘oranje’ omdat de ons door anderen overgeleverde taal ons een onderscheid bijbracht tussen rood, geel, bruine tinten. De ‘epistème·, of de onuitgesproken thematiseringen die kenmerkend zijn voor een bepaalde cultuur, moduleren onze persoonlijke vormgevingen. Deze epistème geldt o.i. evenwel niet voor de ervaring zélf. Ik ervaar de zwaartekracht, los van elke epistème. De ervaring van hoe en waar en hoe snel ik val of opsta, is me door geen enkele cultuur voorgehouden.

Wel hoe ik dit verwoord, uitbeeld, in de hand werk of tegenwerk en misschien kan zelfs de stijl van vallen en opstaan voor­ getaald zijn.

Geen enkele epistème zegt me dat ik eerder op deze persoon dan op gene persoon verliefd geraak. Het individuele waardoor ik ‘ik’ ben en niet ‘jij’, stijgt vanuit het onuit­spreekbare ‘nawale’ naar voren als een onvervreemdbaar, onuitgesproken erva­ringsgegeven. Geen enkele epistème zegt me dat in een psychotherapie deze waarde voor mij vervreemdend of verruimend werkt. De in de psychotherapie geldende epistème kan evenwel de autenticiteit van de eigen ervaring al heel vlug kanaliseren naar een thematisering waarbij dit individu zichzelf niet herkent. Zo wordt de persoon ver­ vreemd van zichzelf. Zijn enige redding is dan zich op zijn beurt te vervreemden van deze psychotherapeutische cultuur en een expressie te zoeken voor zijn eigen beleving van de realiteit.

3.6. De ervaringskwaliteit

Tot slot past een korte bezinning over de vraag door wat voor soort kwaliteit een ervaring zich van andere ervaringen kan onderscheiden als ‘beter·. Daardoor raken we de kern van het psychoterapeutisch zoeken naar wat meer of minder waardevol is.criterium ligt dus in ieders eigen eerlijk onderkennen van de eigen ervaringskwali­teit en in de intersubjectieve confrontatie daaromtrent met anderen, d.w.z. de ont­moetingen waarbij ervaringsgegevens uit­ gesproken worden.

De psychotherapierelatie biedt daartoe in principe wel een unieke kans omdat psy­chotherapeuten over
het algemeen aandacht hebben voor en ook wel getraind zijn in het onderkennen van ervaringskwaliteiten.

Waarbij nogmaals benadrukt mag worden dat ervaring niet een louter subjectief ge­voel is maar een grensbeleving van contact tussen ervarende persoon en ervaarbare wereld. Hoe beter de brug tussen beiden. hoe hoger de ervaringskwaliteit. En deze ervaringskwaliteit is o.i. de uiteindelijke en oorspronkelijke grand waarin de houdingen en verhoudingen te vinden zijn die in de psychotherapie tot waarde’ gethematiseerd kunnen worden.

Deze kwaliteit hangt niet samen met de mogelijkheid tot beter of makkelijker of genuanceerder thematiseren. De grotere logische samenhang van diverse woorden, beelden, wijsgerige systemen is geen garan­tie van hoger ervaringskwaliteit.

De kwaliteit van de ervaring dient te blijken in en vanuit de ervaring zelf. Het weten valt hier samen met het beleven. ·oe minne is zélf de wetenschap’ (Amor ipse notitia) zegden de Rijnlandse mystiekers (Verdeyen 1977). De ervaring is zelf de kennis. De thematisering put haar zijnskarakter in de kwaliteit van de gethematiseerde ervaring. Voorzover we onze eigen ervaring en ander­ mans ervaring bevragen, weten we dat een ervaring ons meer bevredigt naarmate ze (a) meer ons totale mens-zijn aanspreekt, (b) meer bemoediging, rust, sterkte, energie, leven, liefde vrijmaakt, (c) meer begrijpbaar is door en parallel loopt met ervaringen van andere mensen, (d) meer geïntegreerd is tot één meer omvattende ervaring waarbij tegenstellingen van ervaring opgeheven worden.

Al kan men zich laten inspireren door waar­de-thematiserjngen van anderen, ieder zal zelf dienen te onderzoeken welke ervaring échter, omvattender, betrouwbaarder is.

Literatuur
Bandler, R. en J. Grinder, Structuur van de magie. Een boek over taal en therapie. 1975. Ned. Vert-. Anibo, 1977. 
Bateson, G., Steps to an ecology of mind. New Yori<: Granada, 1973, 426, 459.
Buber, M., Das dialogische Prinzip. Heidelberg: Lambert Schneider, 1973(3).
Carp, A., Psychodrama. 1930.
Castaneda, C., Tales of power, Penguin Books, 1974. Cuvelier, F. J., Een etiek van de relatie,
Relatie-studioMinikrant. nr 2. (1979).
Cuvelier, F. J., Meebouwen aan het organisme waar we deel van zijn, Relatie-studio Minikrant, nr. 7 (1980).
De Vries, M.J., The redemption of the intangible in medici­ ne, cursus Erasmus University Rotterdam, 1980.
Horney, K., Neuros,s and human growth: the struggle toward sel!Jealization. New York: W. W.Norton, 1950.
Keiler, P. W. en C. T. Brown, An interpersonal ethic for communication, Journal of Communication, 1968, 18, 73-81.
Maslow, A. H., Motivation and personality. New Yori<: Harper and Brothers, 1954.
Maslow, A. H., Toward a psychologv of Being. lnsight Books. Princeton N. J.: Van Nostrand c 1962.
Pirsig, R. M. Zen en de kunst van het motoronderhoud. Een onderzoek naar waarden, 1974, Ned. Ve(I., Amsterdam, Contact, 1976.
Rogers, C. R., On becoming a person: a 1;,erapis/’s view of psychotherapy. Boston: Houghton Mifflin Company, 1961.
Szasz, T. S., The ethics of psycho-analysis. The theory and method of autonomous psychotherapy. New York: Deil Publishing Company. 1965.
Vermeersch, P., Het gekke verlangen. Psychotherapie en ethiek, Kapellen: De Nederlandsche Boekhandel, 1978.
Verdeyen, P., La théologie mystique de Guilaume de Saint­ Thierry, Ons geestelijk erf, Antwerpen, UFSIA. 1977- 1978.
Wildiers, M., A. N. Whitehead and P. Teilhard de Chardin, UNESCO, Paris, 10sept.1981. ,
Wolft, H., Jesus als Psychotherapeut. Jesu Menschenbe­ handlung als Model/ modernen Psychotherapie, Stutt­ gart: Radius Verlag, 1978.

Summary
Four axiologie paradigms (self-actualisation, interactionism, conviviality, cosmic spirituality) can help to see and scrutini­ ze psychotherapy as a process whereby values are transfer­ red or discovered.