Tijdschrift voor Psychotherapie Jaargang 8, 1982/2
1. Psychotherapie als speurtocht naar te realiseren waarden.
1.1 Uitgangspunt
Onze hier ter discussie gestelde uitgangsstelling zegt:
- dat een mens zgn. ‘geestelijk gezond’ is wanneer hij heeft kunnen realiseren wat hij persoonlijk als deugddoend ervaart en als zin- en waardevol beleeft;
- dat zgn. ‘geestelijke ziekte of psychische verkommering’ te maken heeft met het feit niet te kunnen realiseren wat men fundamenteel als waarde beleeft;
- dat een belangrijk facet van elke psychotherapie er in bestaat te onderzoeken (a) van uit welke waarden men leeft, (b) of de persoonlijk aangehouden privéwaarden stand houden binnen een realiteitstoets met het sociale leven, dan wel of ze illusoir blijken te zijn, (c) of men de eigen waarden wel durft door te zetten en de nodige kracht daartoe heeft, (d) hoe men de vaardigheden verwerft om te kunnen verwerkelijken wat men als waardevol ziet.
1.2 Waarde als ervaring van deugd
‘Waarde’ als ervaring van het deugddoende staat o.i. centraal in psychotherapie. Deugt mijn levenswijze? Heb ik deugd aan mijn bestaan? Hoe kan de kwaliteit ervan toenemen? Een bedrijvigheid die zich zoals de psychotherapie met deze kwesties bezighoudt, is wezenlijk waardebepalend.
Waarde wordt ook makkelijk naar buiten geprojecteerd als een op zichzelf staand ideaal, of een door een of andere instantie geformuleerde norm. Daarover willen we het niet hebben. In deze tekst beperken we ons tot de problematiek van de waarde voorzover dit de thematisering is van wat ons proefondervindelijk als deugddoend verschijnt en wat we vanuit deze ervaring als waardevol beschouwen.
1.3 Een hermeneutisch proces
Elk psychotherapieproces is in min of meerdere mate een hermeneutisch proces. d.w.z. een intensieve arbeid om te ontdekken welke waar den ons persoonlijk drijven, en welke betekenis we eraan toekennen. Psychotherapie kan leiden tot een fundamentele verandering van betekenisverlening. Wat voordien als altijd destructieve agressie werd gezien, kan veranderen naar vaak gerechtvaardigde assertiviteit; wat voordien als positieve, niets aflatende zorg werd beleefd, kan in een nieuw relationeel perspectief gezien worden als de partner onvrij makende bemoeizucht. Deze waardeperspectieven en de transformaties ervan horen tot het wezen van de psychotherapie. Psychotherapie is een speurtocht naar welke mijn en onze waarden zijn.
Deze speur- en ontdekkingstocht verloopt via twee wegen. Een eerste weg is deze van de zelfontdekking, het geleidelijk aan ontdekken van wat voor onszelf voldoende waardevol is om ons voor in te zetten. En het zoeken van uitdrukkingsvormen. Hierbij wordt door de psychotherapeut elke vorm van doctrineoverdracht gemeden als de pest, omdat door deze therapeuten de zelfontdekking door de cliënt van de waarden die diens eigenste leven richten het meest wezenlijke bewustwordingsproces is, gekoppeld aan de vraag hoe deze waar den in diens leven te verwerkelijken zijn.
1.4 Een leerproces
De tweede weg is gekenmerkt door het leer proces. Men laat zich inspireren door reeds door anderen gethematiseerde waarden. In deze psychotherapieën zal vooral het mens beeld van de psychotherapeut mede-bepalend zijn ter oriëntering van de cliënt. De cliënt zoekt zich een leermeester. Of hij laat zich zachtjesaan indoctrineren door de menswaarden over te nemen van de therapeut waarbij hij wel of niet toevallig is terechtgekomen. Maar hierbij blijft uiteraard ook gelden dat men bij de ingeslagen weg het deugddoende en bevrijdende ervan dient te kunnen ervaren.
Vooraleer het psychotherapieproces als waar de hermeneutiek en als waarden-leerproces verder door te lichten, willen we ter oriëntatie een viertal bestaande waardemodellen op een rijtje plaatsen.
2. Een viertal waarden-modellen
2.1 De zelf-actualiseringswaarde
De basisstellingen van de humanistische psychologie (volgens A. Maslow, K. Horney, E. Fromm, C. Rogers e.a.) die door menig psychotherapeut worden overgenomen, zijn als volgt samen te vatten:
- Ieder mens heeft van nature mogelijkheden in zich tot groei en integratie. De krachten en potenties die in de mens sluimeren zijn in wezen positief, opbouwend, voorwaarts strevend; vernietigingsdrang of andere door ons als negatief geziene tendensen zijn uitwassen of vertekeningen, geen uitingen van de ware aard van de mens.
- Het is de opgave van de mens om deze positieve mogelijkheden te actualiseren. De ethiek in deze luidt: verwerkelijken wat men in wezen is, ‘What a man can be, he must be’ (Maslow 1954, p. 91). Er is in de mens een drijfkracht tot realisering van de eigen mogelijkheden; die kracht moet men haar kans geven.
- Want de zelf-actualisering is, niettegenstaande het natuurlijke ervan, toch een vrij moeizaam proces, waarbij allerlei weerstanden en groeibelemmeringen kunnen voor komen. Vooreerst is er een groeibevorderend klimaat van veiligheid en liefde nodig om tot zelf-actualisering te komen. Vervolgens dient men ook t.o.v. zichzelf een goede verhouding te vinden van zelfaanvaarding en zelfvertrouwen. Het vergt moed, zelfdiscipline, eerlijkheid en persoonlijke integriteit.
- Het uiteindelijk criterium tot handelen is het intrinsieke eigen, humanistische geweten. Men luistert naar de innerlijke stem en men fundeert zich op de subjectieve ervaring van bevrediging. Groei vindt plaats wanneer de volgende stap voorwaarts subjectief meer vreugde en tevredenheid geeft en ons innerlijk meer voldoet dan de vorige stap. De enige weg om te weten wat juist is voor ons, bestaat er in te voelen dat het ons subjectief meer voldoet dan enig ander alternatief. De nieuwe ervaring valideert zichzelf; ze rechtvaardigt zichzelf (Maslow 1962, p. 43). De mens tendeert ernaar zichzelf te zien als een waardevol iemand, als een zichzelf-dirigerende persoon die in staat is zelf zijn standaarden en waarden te vormen op basis van zijn eigen ervaring’ (Rogers 1961, p. 65). Zo komen we tot Fromm’s ‘biofiele ethiek’, of tot een ethiek van ontwikkeling waarbij het criterium voor wat we in onszelf uitbouwen of verwerpen vervat ligt in de vraag of deze bepaalde houding of drijfkracht mijn innerlijke groei stimuleert of verhindert (Horney 1950, p. 15).
Voor cliënten die deze zelf-actualisering te weinig als waarde beleven en realiseren, zal een zelf-actualiserende psychotherapie een goed antidotum zijn voor de te grote afhankelijkheids-, culpabiliserings- of zelfdestructie-tendensen. De hieraan lijdende kan ofwel geleidelijk aan zélf ontdekken dat hij zichzelf meer wil actualiseren, of hij zal in de leer gaan bij een psychotherapeut-leermeester die deze waarden voorhoudt en zo mogelijk voorleeft.
Cliënten die té zeer de zelf-actualisering als énige en exclusieve waarde nastreven, zullen evenwel in botsing komen met andere, meer relatiegerichte of altruïstische waarden.
2.2 De interactionele waarde
P. W. Keiler en C. T. Brown (1968) formuleerden de interactionele ethiek als volgt: ‘A’s communicatie is ethisch in de mate A ontvankelijk is voor B’s reactie; ze is onethisch wanneer ze B’s reactie vijandig beje gent’. Iets genuanceerder gezegd: beïnvloeden is ethisch in de mate ik voor de partner de ruimte schep om op mijn beïnvloeding te reageren zoals hij zélf wil (Cuvelier 1979).
Hier worden geen uitspraken gedaan over de natuur van de mens. Men baseert zich op het vertrouwen of de ervaringsweten schap dat, wordt deze enige conditie vervuld, de interactionele wisselwerking tussenbeide betrokkenen leidt tot een oplossing die beiden bevredigt. Doodslag zowel als leugenachtige manipulatie zijn hier onethisch omdat de partners in zulke gevallen niet meer kunnen reageren. De autonome vrijheid van de mens wordt hier getemperd en gemoduleerd door de vrijheid van reageren van de andere mens, en andersom.
Opereren vanuit een interactionele waarde houdt in (a) dat ik de ander op velerlei wijzen kan beïnvloeden, zolang mijn beïnvloeding maar doorzichtig zij, want dàn pas kan de ander er zinnig op reageren, (b) dat ik oog heb voor wat mijn handelen en spreken bij de ander teweegbrengt, ook als dit andere dingen teweegbrengt dan ik had voorzien of bedoeld, (c) dat ik oog heb voor het antwoord van de ander, ook als dit afwijkt van wat ik had verwacht. Kort samengevat: ‘Ik laat de ander toe het zijne te doen met wat ik hem aandoe, en waar ik beïnvloed wil ik me ook laten beïnvloeden·.Trekken we dit ethisch beginsel nog wat verder door, dan houdt het tevens in: voor de ander de ruimte scheppen om als gelijk waardig, autonome partner meer en meer écht vanuit zichzelf op mij te kunnen reageren. Het is: meewerken aan het ontwikkelen van de vrijheid van de ander. (zie Cuvelier 1979).
De dialogale waarden (M. Buber. L. Bins wanger. E. Lévinas e.a.) worden door de interactionele formule geoperationaliseerd tot handelingscriteria die binnen partnerrelatietherapie en gezinstherapie zinvol en waardevol blijken te zijn. ‘De communicatie van Zelf tot Zelf is de werkelijk aanwezige realiteit’ (Buber 1973, p. 316).
De Wereldgezondheidsorganisatie definieerde, onder inspiratie van H. S. Sullivan, de geestelijke gezondheid’ als de mogelijkheid cm harmonische interpersoonlijke relaties uit te bouwen. En vermits psychotherapie de geestelijke gezondheid poogt te herstellen, kan terecht de interpersoonlijke waarde in sommige psychotherapieën centraal gesteld worden.
Maar het spanningsveld tussen zelf-actualisering en interactionele waarden blijft. Wat te doen wanneer bijv. in een partnerrelatie therapie de ene partner zegt: ‘Laat me nog één jaar verder in individuele therapie, en gun me nog één jaar de regelmatige bio release-weekenden. tot ik mezelf heb terug gevonden, en dàn kan ik weer zien hoe ik in onze relatie sta’, terwijl de andere partner zegt: ‘Ik hou het niet meer uit. Jij bent altijd zo op jezelf betrokken, ik ga er helemaal onderdoor en onze relatie strandt totaal als we er niet vlug samen iets aan veranderen’? Een relatie-therapeut zal, hierin gesteund door een subcultuur van interactioneel denkende collegae, het heel normaal vinden dat het actualiseren van beider interpersoonlijke wisselwerking waardevoller is dan ieders afzonderlijke actualisering. Beider autonomie kan overigens gesubsumeerd worden in de relatie als een wederzijdse autonomiebevestiging. Maar wie té exclusief het interactionele benadrukt kan wel eens voorbijgaan aan de noodzaak van een ego-versterkende individuele psychotherapie.
2.3 De convivialiteitswaarde
De interactionele ethiek kan opengetrokken worden tot de omvang van een hele ge meenschap. In de Griekse hoogcultuur was dié persoon het hoogst ge-waard-eerd die kalos-kagathos was, d.w.z. niet alleen ont wikkeld, goed en wijs, maar eveneens zich nuttig makend voor de stadstaat.
Om de door Illich, T. S. Szasz e.a. geproclameerde convivialiteitswaarde te kunnen actualiseren, dient men (a) te participeren aan een groter organisme, d.w.z. leven volgens de wetmatigheden van de groei en integratie van dat organisme, (b) mee te bouwen aan de groei, ontwikkeling en veredeling van dat grotere organisme (Cuvelier 1980).
Zoals uit recente studies omtrent de evolutie duidelijk is geworden, is de overleving van een soort niet afhankelijk van de autonome kracht van de sterksten, zoals Darwin dacht, maar van hun wijsheid om het eigen milieu niet op te gebruiken, waardoor de soort aan dat milieu de mogelijkheid biedt om zich te vernieuwen. (Bareson 1973) Zou dezelfde wet niet gelden in de menselijke sociale ecologie? Een mens overleeft wanneer hij zijn sociale, economische, politieke milieuin stand houdt, ordent, cultiveert. Dit vergt organisatievaardigheid en samenlevings kunst; de louter individuele of louter inter subjectieve ontplooiing van elk afzonderlijk volstaat geenszins.
Onderschrijft men een convivialiteits-ethiek, dan kan de deontologische code van de psychotherapeut bijv. niet stellen dat de psychotherapeut ten dienste staat van zijn cliënt (als enkeling) of van het cliëntensysteem (als koppel of gezin); zowel cliënten als psychotherapeuten moeten dan de opbouw in het oog houden van het grotere organisme waaraan de cliënt(en) als lid participeert: familie, werkkring, kennissen gemeenschap, maatschappij. Cliënten die zich aan deze opgave onttrekken zijn sociaal-psychiatrisch gezien juist daarin ‘ziek’ en dus daarin te begeleiden.
Leidt deze socialiseringsoptiek niet naar het schrikbeeld van een psychiatrie die in dictatoriale regimes de enkeling enkel wil aan passen en onderwerpen aan het systeem?
Dit gevaar is inderdaad reëel, zoals ook bij de zelf-actualisering of de interactieontwikkeling het gevaar bestaat het maatschappelijk impact te onderwaarderen. Het spanningsveld tussen individu, micro-, meso-, en macrosysteem is niet makkelijk in even wicht te houden. Volgens convivialiteitsgerichte psychotherapeuten zullen bij de progressie van individu naar gemeenschap de eerstgenoemde waarden telkens gesubsumeerd, ondervangen worden in de waar den van hogere omvang. De convivialiteits ethiek vooronderstelt de mede-actualisering van de autonomie- en de interactie-waar den, op straffe anders tot een moraal van absolutistisch collectivisme te ontaarden.
2.4 De kosmisch-spirituele waarde
Volgt men het reeds bij de zelf-actualiseringswaarde aangehaalde beginsel dat het zich invoegen in de wetmatigheid van de natuur leidt tot bevrediging en verbetering, dan kan hetzelfde gezegd over het zich invoegen in bredere kosmische of transpersoonlijke en transculturele wetmatigheden. De hele kunst zal zijn deze te ontdekken.
Het mensbeeld dat vanuit de Newtoniaanse wetenschap onze cultuur doordesemt, is dat van een wezen op zoek naar kwaliteit en ervaring, verloren lopend midden in een wereld van kwantiteit en meetbare objectiviteit.
In naam van de subjectiviteit bevecht Nietzsche de idee dat de kosmos één en geïntegreerd zou zijn; volgens hem bevat het universum tegenstrijdige krachten die in alle eeuwigheid chaos zullen blijven. Hij nodigt uit tot een prometeïsche strijd om het enige te realiseren wat hij binnen ons bereik acht: onze zelf-actualisering.
Naast de Newtoniaanse stroom was er steeds een tegenstroom van integratie en holisme die mens en wereld één zag, stroom die wellicht meer dan vroeger ons mens- en wereldbeeld kleurt (Wildiers 1980). A. N. Whitehead, hierin gevolgd door menig wetenschapper, ziet een uiteindelijke integratie van mens en wereld. De zelfde geestelijke wetmatigheden gelden voor het fysieke, het psychische, het sociale, enz. De stemmen die pleiten voor een integraal humane en spirituele geneeskunde (zoals bijv. De Vries 1980) worden scherper en indringender.
De zin waartoe sommige psychotherapeuten hun cliënten uitnodigen (V. Frank/, /. A. Caruso. e.a.) is de mogelijkheid tot integratie van het eigen leven binnen hogere en ruimere systemen, zo mogelijk binnen een alomvattende kosmische eenheid. Daarin ontdekt men o.a. de natuurlijk-organische tendens tot zelf-transcendering. Complexere organismen berusten. naarmate hun aantal mogelijkheden toeneemt, op een grotere labiliteit van evenwicht en zijn gekenmerkt door wat Prigogine de ‘dissipatieve structuren’ noemt: structuren die zichzelf opheffen ten voordele van een hogere organisatie.
Maar juist vanuit de integrerende kracht van de hogere organisatievorm komt elk afzonderlijk orgaan tot hogere levenskwaliteit.
Dergelijke empirisch vastgestelde wetmatig heden benaderen van zeer nabij wat de meeste spirituele stromingen (primitieve christenheid, Alexandrijnse gnose, Valentiniaans christendom, Chassidisme, Soefisme, Rijnlandse mystiek, enz.) steeds benadrukt hebben, nl. (a) dat een toewijding aan en een ordening van de concrete, dagelijkse gegevenheden een inordening bewerkt binnen een hogere transpersoonlijke levens kwaliteit, en (b) dat een zich afstemmen op een ons transcenderende kosmische totaliteit (door sommigen doorgetrokken tot het geloof in een personalistisch opgevatte God of een alomvattend ‘Ik ben’) een toename bewerkt van de kwaliteit van de afzonderlijke elementen binnen deze totaliteit.
Psychotherapeuten die kosmisch-spirituele waarden laten gelden in de psychotherapie, stellen dat deze waarden slechts hun kracht kunnen uitstralen voor zover de minder omvattende waarden van zelf-ac1ualisering, interactie en convivialiteit hierin opgenomen en behouden worden. Anders worden ze tot abstracte dogma’s of zweverige zielsverheffingen die geen werkelijk tastbare psychische, lichamelijke, sociaal-psychologische en maatschappelijke ontplooiing bewerken.
Van spiritueelgerichte psychotherapeuten als H. Wolft (1978) mag men verwachten dat ze vanuit een degelijke godsdienstpsychologische kennis het spanningsveld kunnen hanteren tussen deze en andere waar den. Ze zullen hier, nog meer dan op andere waarden-gebieden, nauwgezet nagaan of de thematisering wel aansluit bij de persoonlijke proefondervindelijke ervaring. Van psychotherapeuten die deze waarden niet onderschrijven of die eventueel zelfs de ervaringsmogelijkheid ervan aanvechten, kan men niet verwachten dat ze cliënten hierin kunnen begeleiden.
2.5 De psychotherapeutische waarde
De meeste lezers kunnen het waarschijnlijk eens worden met R. Band/er en J. Grinder (1977, p. 49) dat elke vorm van psychotherapie er naar streeft de mens tot een meer bevredigende levenservaring te brengen. De psychotherapie zal er dus in bestaan om de cliënt of het cliëntensysteem te begeleiden tot de actualisering van een of meerdere van de hoger vermelde waarden.
In de lijn van T. S. Szasz (1965) gedacht, zal het therapeutisch werkcontract er in bestaan dat cliënt(en) en therapeut(en) het als autonome partners onderling zo helder mogelijk eens worden omtrent de in deze bepaalde psychotherapie beoogde waarden. Dit is evenwel soms op zichzelf een langdurig proces. Over dit proces van het bewust worden en het benoemen van waarden gaat de volgende paragraaf.
Duidelijkheidshalve zij hier vooreerst nog gesteld dat mijn persoonlijke waarden thematisering zich bij voorkeur afstemt op het interactionele en het spirituele waardenmodel. Dit hangt. zoals voor iedere psychotherapeut. samen met eigen biografie en opgedane levenservaringen, waarbij menige cliënt ook het zijne of het hare bijgedragen heeft. Daarmee zeg ik niet dat deze waarden-thematisering ook voor anderen zou moeten gelden of dat ze binnen een psychotherapiecontract als norm gehanteerd wordt. De waarde die ik als psychotherapeut beoog is: de cliënt te mogen begeleiden bij het ontdekken van wat in diens eigenste situatie een nieuw te verwerven waarde is.
3. Het ontdekken en thematiseren van waarden
3.1 Psychotherapie als vormgevingsproces
In een poging om de dieptestructuur bloot te leggen van het psychotherapeutisch proces meende Carp (1930) hierin een transformatie te vinden van het algemeen menselijke vormgevings- of scheppingspro ces. ‘Men zou de stelling kunnen verdedigen dat alle psychotherapie – in al haar ogenschijnlijk zozeer uiteenlopende methodieken – uitbeelding zoekt (p. 1). Door de verbeelding van een emotionele indruk in de buitenwereld, weet de menselijke geest een zekere mate van distantiëring te verkrijgen ten opzichte van hetgeen vooraf het eigen Ik van té nabij beroerde en al te zeer bedreigde. De projectie naar buiten geeft de mogelijkheid tot confrontatie op afstand, waarbij de waarneming en de denkende functie kunnen worden ingeschakeld (p. 2). Ook de meest primitieve taal heeft een vormgevingsbetekenis waar ze, naar K. Bühler’s woord, als ‘Kundgabe’ uitdrukking geeft aan de emotionele beleving.
Onderscheiden we, samen met de Indiaanse leermeester van C. Castaneda. enerzijds het ‘nawale’, zijnde het ongestructureerde, ongethematiseerde, onuitspreekbare dat ons drijvende houdt, anderzijds het ’tonale’, zijnde het gethematiseerde, uitgedrukte, gesymboliseerde, benoemde, gedachte, gestructureerde, vorm hebbende (Castaneda 1974, p. 189, 263), dan staat de mens voor de opdracht om immer opnieuw het ‘nawale’ druppelsgewijs in het vormgeven de bewustzijn te laten doorsijpelen en het te ’tonaliseren’ tot iets begrijpbaars en hanteerbaars. Daarbij kan men ofwel geloven dat het nawale als een kosmisch zwart gat elke tonale vormgeving weer als onvoldoende en als onvolledig en vertekend in zich zal opzuigen, ofwel geloven dat de kosmos wacht op zijn uiteindelijke. blijven de verwerkelijking doordat generatie na generatie het wezen zelf van de kosmos uitgekristalliseerd en geactualiseerd wordt. In welk eindperspectief ook geplaatst. ‘door het innerlijke geschouwd. onbegrepene te projecteren in een beeld of handeling ont worstel men zich aan de greep waarin de levens- en zijnsproblematiek de Mens vast houdt (Carp 1930, p. 8). Dit geldt op eminente wijze voor wat men wel of niet als deugddoende ervaart.
3.2 Twee wijzen van weten
Bij dit vormgevingsproces stoot men on vermijdelijk op een dialectische tweegeleding vari (a) het nawale’ of niet geheel uitdrukbare dat een uitdrukking zoekt, en (b) het uitgedrukte of ’tonale’, het gethe matiseerde dat als ’teken· verwijst naar het ‘betekende’.
Voor zover de mens in aanraking komt met het onbenoemde leven, kan hij er een ervaring van opdoen. De mens kan het nawale niet benoemen. maar er wel van getuigen (Castaneda 1974, p. 125,155). Het is een prelogisch weten. een intuïtief besef dat men opdoet gedurende het handelen zelf. Dit weten is steeds hier en nu. Het heeft betrekking op persoonlijke, existentiële gebeurens. op actuele processen. Men zit er met lijf en leden in. Hier speelt geen onder scheid tussen subject en object: wat buiten mij is, is verbonden met wat in mij ontstaat. Het is een erkennen, zien. tasten, horen, gewaarworden, ontdekken van wat zich in het contact aandient.
De Indo-Germaanse stam ‘er’ (zoals in ‘ergens’) en ‘var/par (doorvaart) getrouw, wijst het woord ‘ervaring’ op een doorstromingspunt op een bepaalde plek tussen mij en buitenwereld, een contactzone waarin zich de ervarende mens en de ervaarbare wereld ongedifferentieerd samen treffen.
Naast dit ervaringsweten is er het discursieve weten, de kennis. Deze ontstaat zodra het ervaren onder een of andere vorm ge dacht, uitgebeeld, behandeld wordt. De eerste vormgeving is het thematiseren of afbakenen van een onderwerp. Door con tact met een afgrensbaar ervaringsgebied gaat men dat bepaalde gebied aanwijzen en benoemen. Men omcirkelt het, fixeert het met een naam, en verbindt het via die naam met andere gebieden. Meteen is ook het onderscheid gemaakt tussen kennend sub ect en gekend object. De weg is vrijgemaakt voor verdere analyse, objectivering, aflijning en meting, en alle natuurwetenschappelijke paradigma’s die daaruit zijn afgeleid. Het is Pirsig’s verdienste (R. M. Pirsig 1974) te hebben aangetoond dat dit discursieve weten een specifieke ondersoort is van het ervaringsweten waarin ‘kwaliteit’ centraal staat.
3.3 Relatie tussen kennis en ervaring
Beide wijzen van weten hebben slechts een functie in elkaars wederzijdse bekrachtiging.
D.w.z. (a) dat thematisering (eventueel uitmondend in gesystematiseerde kennis) slechts nuttig en houdbaar is voor zover ze met de ervaring verbonden blijft en deze bevestigt, uitdiept en nuanceert, (b) dat de ervaring zichzelf niet kan bijhouden of overleven tenzij bij middel van een thematisering. Een thematisering die losgeraakt van de subjectieve ervaarbaarheid, wordt tot lege abstractie die niet meer ‘aanspreekt’.
Met een ervaring die diffuus en ongevormd blijft, kan men niets aanvangen, want er wordt geen positieve kracht vrijgemaakt.
Criterium voor de bruikbaarheid van de thematisering is de verhoging van de kwaliteit van de ervaring. Daarmee wordt niet bedoeld dat men een bevredigender subjectief gevoelen krijgt omtrent het louter eigen zijn, maar dat de contactbeleving tussen persoon en omgeving bevredigender is geworden, hetgeen ook vaak een verandering van de wisselwerking tussen persoon en wereld impliceert. Wie bijv. zegt via gedragstherapie tot een bevredigender relatie zijn gekomen met een persoon, object of situatie, smaakt hierin een ervaring kwaliteit.
Het psychotherapieproces zélf genereert de waarde en is in haar activiteit zelf de waarde-toets. Waarde-thematiseringen die van een psychotherapeut worden overgenomen dragen niets bij tot de waarde van het leven tenzij, voorzover ze de eigen ervaring naar voren halen. ze bevragen, ze uitpuren, ze articuleren, en haar zo tot een dieper ervaar bare kwaliteit brengen.
In deze context geplaatst zijn waarden een bijzondere vorm van thematisering van ervaringen. Het zijn dié thematiseringen die een richting aangeven langs welker bedding de ervaring dieper, ruimer, kwalitatief beter tot uitdrukking en vormgeving kan komen. De waarde bij uitstek is hierbij o.i. het vormen van de ongevormde ervaring.
3.4 Toetsing van waarden
Volgens Vandermeersch (1978) brengt de (lacaniaanse) psychoanalyse de analysant dichter bij zijn eigen verlangen, los van wat hij denkt dat de anderen van hem verlangen; maar daarmee werd nog niet opgelost wélk verlangen beter is dan welk ander verlangen, zegge bijv. het narcistische, het altruïstische, het conviviale of het transpersonale verlangen.
De vier hoger beschreven waardenmodellen dienen daarom binnen elke psychotherapie herbekeken te worden met de vraag in welke mate ze voor de betrokkenen als thematisering van ervaringen weerhouden kunnen worden.
De zelf-actualisering kan ontdekt worden binnen een zeer persoonlijk eigen proces, zonder dat het gerelateerd moet worden aan de thematiseringen van de humanistische psychologie. Elk psychotherapeutisch proces is een speurtocht naar het zelf ter hand nemen van het eigen bestaan en het ont dekken van de persoonlijke waarden die men in de eigen existentie kan actualiseren.
Doch hier dreigt ook de vervreemdende, tot abstractie geworden thematisering van het motto ken jezelf en word jezelf. Als deze norm louter van buitenaf komt, niet of node aansluit bij de ervaring van de cliënt, dan schiet deze waarde-verwoording totaal voorbij aan wat de cliënt als nog onuitgedrukte waarde beleeft, en is ze tot louter indoctrinatie verworden.
Hetzelfde geldt voor interactionele waarden. Uiteraard is de therapiesituatie een relationeel gebeuren, en is het niet verwonderlijk dat daarin en daar doorheen de betrokkenheid op de bevrijding van de partner vorm krijgt en zoekt naar verdere thematisering.
Vooral bij partnerrelatietherapie en gezinstherapie zal dit zelfs een waarde zijn waar de therapeut expliciet naartoe werkt. Doch ook hier kan de thematisering van de interactie-ethiek (tot bijv. ·er mag geen conflict zijn’ of integendeel ·eerst moet een conflict uitgesproken worden’) vervreemdend werken wanneer ze niet aansluit bij wat de cliënt(en) in hun onderling contact ervaren (bijv. ‘conflict uitspreken neemt mijn beklemming op de borst weg’ of integendeel conflictstof aandragen voel ik thans als een vlucht van de intimiteit’). Ook bij deze waarde geldt dat ze ontdekt en ontworpen wordt tijdens en door het psychotherapie proces.
Convivialiteitswaarden worden vaker aan gedragen door niet-therapeuten dan door therapeuten. Menige intersubjectieve man vrouwrelatie kan nochtans zwaar gehypotheceerd zijn door de maatschappelijke conflicten tussen oudere en nieuwere rol verwachtingen omtrent het vrouw-zijn en man-zijn. Bewust worden van de eigen verantwoordelijkheid tot opbouw van de sociale organismen waartoe we behoren, kan verrassend psychotherapeutisch werken, op voorwaarde dat dit van binnenuit, in het eigen hart, ontdekt wordt. Evenzeer als elders dreigt hier vervreemding vanuit een of ander -isme.
Voor religieuze en kosmisch-spirituele ervaringen heerst in psychotherapiemiddens weinig of geen aandacht, om niet te zeggen negatie of schouderophalende spot. Er is vooral – en terecht – verzet tegen de ver vreemding vanuit thematiseringen. dogma’s. doctrines, credo’s, die helemaal geen band en voeling meer hebben met de ervaringen die ze beogen te verwoorden. Alle godsdiensten en religies zijn gedeeltelijk ge strand op de menselijke neiging om de oorspronkelijke ervaring te thematiseren tot absolute uitspraken en vaste formuleringen die als kostbare en onveranderlijke tradities overgeleverd worden. Maar in alle godsdiensten en religies was er de tegenstroom die steeds opnieuw. in een moeizaam pro ces van uitzuivering. het diepere ervaringscontact met kosmisch-spirituele wetmatig heden wilde ontdekken. Men denke aan de historische tegenstelling tussen Augustinus en Pelagius, voorvechters van enerzijds het tot romeins georganiseerde geestesstaat geëvolueerde christendom, en van anderzijds het gnostische, mystieke, zoekende christendom dat die thematisering ondergeschikt achtte aan de persoonlijke ontdekkingstocht, de ‘queste van de Graal’, die een heel leven duurt.
3.5 De handicap der epistème
Het structuralisme heeft ons ten treure toe voorgezegd dat alle thematisering, hoe nauw ze ook bij een persoonlijke ervaring aansluit. een taal gebruikt die door anderen vóór ons is vastgelegd. Weg de originaliteit van de eigen thematisering. Men zou zelfs zo ver kunnen gaan om te stellen dat de ervaarbaarheid ontstaat vanuit een door anderen gegeven thema. We ervaren ‘oranje’ omdat de ons door anderen overgeleverde taal ons een onderscheid bijbracht tussen rood, geel, bruine tinten. De ‘epistème·, of de onuitgesproken thematiseringen die kenmerkend zijn voor een bepaalde cultuur, moduleren onze persoonlijke vormgevingen. Deze epistème geldt o.i. evenwel niet voor de ervaring zélf. Ik ervaar de zwaartekracht, los van elke epistème. De ervaring van hoe en waar en hoe snel ik val of opsta, is me door geen enkele cultuur voorgehouden.
Wel hoe ik dit verwoord, uitbeeld, in de hand werk of tegenwerk en misschien kan zelfs de stijl van vallen en opstaan voor getaald zijn.
Geen enkele epistème zegt me dat ik eerder op deze persoon dan op gene persoon verliefd geraak. Het individuele waardoor ik ‘ik’ ben en niet ‘jij’, stijgt vanuit het onuitspreekbare ‘nawale’ naar voren als een onvervreemdbaar, onuitgesproken ervaringsgegeven. Geen enkele epistème zegt me dat in een psychotherapie deze waarde voor mij vervreemdend of verruimend werkt. De in de psychotherapie geldende epistème kan evenwel de autenticiteit van de eigen ervaring al heel vlug kanaliseren naar een thematisering waarbij dit individu zichzelf niet herkent. Zo wordt de persoon ver vreemd van zichzelf. Zijn enige redding is dan zich op zijn beurt te vervreemden van deze psychotherapeutische cultuur en een expressie te zoeken voor zijn eigen beleving van de realiteit.
3.6. De ervaringskwaliteit
Tot slot past een korte bezinning over de vraag door wat voor soort kwaliteit een ervaring zich van andere ervaringen kan onderscheiden als ‘beter·. Daardoor raken we de kern van het psychoterapeutisch zoeken naar wat meer of minder waardevol is.criterium ligt dus in ieders eigen eerlijk onderkennen van de eigen ervaringskwaliteit en in de intersubjectieve confrontatie daaromtrent met anderen, d.w.z. de ontmoetingen waarbij ervaringsgegevens uit gesproken worden.
De psychotherapierelatie biedt daartoe in principe wel een unieke kans omdat psychotherapeuten over
het algemeen aandacht hebben voor en ook wel getraind zijn in het onderkennen van ervaringskwaliteiten.
Waarbij nogmaals benadrukt mag worden dat ervaring niet een louter subjectief gevoel is maar een grensbeleving van contact tussen ervarende persoon en ervaarbare wereld. Hoe beter de brug tussen beiden. hoe hoger de ervaringskwaliteit. En deze ervaringskwaliteit is o.i. de uiteindelijke en oorspronkelijke grand waarin de houdingen en verhoudingen te vinden zijn die in de psychotherapie tot waarde’ gethematiseerd kunnen worden.
Deze kwaliteit hangt niet samen met de mogelijkheid tot beter of makkelijker of genuanceerder thematiseren. De grotere logische samenhang van diverse woorden, beelden, wijsgerige systemen is geen garantie van hoger ervaringskwaliteit.
De kwaliteit van de ervaring dient te blijken in en vanuit de ervaring zelf. Het weten valt hier samen met het beleven. ·oe minne is zélf de wetenschap’ (Amor ipse notitia) zegden de Rijnlandse mystiekers (Verdeyen 1977). De ervaring is zelf de kennis. De thematisering put haar zijnskarakter in de kwaliteit van de gethematiseerde ervaring. Voorzover we onze eigen ervaring en ander mans ervaring bevragen, weten we dat een ervaring ons meer bevredigt naarmate ze (a) meer ons totale mens-zijn aanspreekt, (b) meer bemoediging, rust, sterkte, energie, leven, liefde vrijmaakt, (c) meer begrijpbaar is door en parallel loopt met ervaringen van andere mensen, (d) meer geïntegreerd is tot één meer omvattende ervaring waarbij tegenstellingen van ervaring opgeheven worden.
Al kan men zich laten inspireren door waarde-thematiserjngen van anderen, ieder zal zelf dienen te onderzoeken welke ervaring échter, omvattender, betrouwbaarder is.
Literatuur
Bandler, R. en J. Grinder, Structuur van de magie. Een boek over taal en therapie. 1975. Ned. Vert-. Anibo, 1977.
Bateson, G., Steps to an ecology of mind. New Yori<: Granada, 1973, 426, 459.
Buber, M., Das dialogische Prinzip. Heidelberg: Lambert Schneider, 1973(3).
Carp, A., Psychodrama. 1930.
Castaneda, C., Tales of power, Penguin Books, 1974. Cuvelier, F. J., Een etiek van de relatie,
Relatie-studioMinikrant. nr 2. (1979).
Cuvelier, F. J., Meebouwen aan het organisme waar we deel van zijn, Relatie-studio Minikrant, nr. 7 (1980).
De Vries, M.J., The redemption of the intangible in medici ne, cursus Erasmus University Rotterdam, 1980.
Horney, K., Neuros,s and human growth: the struggle toward sel!Jealization. New York: W. W.Norton, 1950.
Keiler, P. W. en C. T. Brown, An interpersonal ethic for communication, Journal of Communication, 1968, 18, 73-81.
Maslow, A. H., Motivation and personality. New Yori<: Harper and Brothers, 1954.
Maslow, A. H., Toward a psychologv of Being. lnsight Books. Princeton N. J.: Van Nostrand c 1962.
Pirsig, R. M. Zen en de kunst van het motoronderhoud. Een onderzoek naar waarden, 1974, Ned. Ve(I., Amsterdam, Contact, 1976.
Rogers, C. R., On becoming a person: a 1;,erapis/’s view of psychotherapy. Boston: Houghton Mifflin Company, 1961.
Szasz, T. S., The ethics of psycho-analysis. The theory and method of autonomous psychotherapy. New York: Deil Publishing Company. 1965.
Vermeersch, P., Het gekke verlangen. Psychotherapie en ethiek, Kapellen: De Nederlandsche Boekhandel, 1978.
Verdeyen, P., La théologie mystique de Guilaume de Saint Thierry, Ons geestelijk erf, Antwerpen, UFSIA. 1977- 1978.
Wildiers, M., A. N. Whitehead and P. Teilhard de Chardin, UNESCO, Paris, 10sept.1981. ,
Wolft, H., Jesus als Psychotherapeut. Jesu Menschenbe handlung als Model/ modernen Psychotherapie, Stutt gart: Radius Verlag, 1978.
Summary
Four axiologie paradigms (self-actualisation, interactionism, conviviality, cosmic spirituality) can help to see and scrutini ze psychotherapy as a process whereby values are transfer red or discovered.
