Enkelvoudig worden

Toen u één was,
heeft u de dubbelheid doen ontstaan.
Als u dubbel zult zijn geworden,
wat zal u dan doen?
(Tomas-evangelie, /ogion 11)

Het universele symptoom van menselijke patologie is dubbelheid. “Een mens doet dan iets anders dan wat hij zegt, en hij zegt iets anders dan wat hij doet”, schreef Helmuth KAISER. Hij doet zich aan de buitenkant anders voor dan aan de binnenkant: van binnen woedend, van buiten afgesloten. Hij is ook van binnen verdeeld, onderhevig aan een onopgeloste innerlijke dialoog. Hij laat zich b.v. door zijn gevoel meeslepen in de ene richting, om b.v. een relatie aan te houden, terwijl hij met zijn verstand de andere richting uit wil, en de relatie wil stopzetten. Er zijn facetten in zijn persoonlijkheid die hij van zichzelf afsplitst omdat ze hem storen. Hij wil anders zijn dan hij is. Hij is b.v. gezagsdrager en hij wil de lieve vader zijn. Hij lijdt aan dubbelheid. Door te blijven steken in deze innerlijke tegenstrijdigheden wordt zijn groei geblokkeerd. Het leven stroomt niet door. Hij blijft steken in zijn tweeslachtigheid.

De universele karakteristiek van gezondheid op alle gebied is de enkelvoudigheid. Wie gezond is, valt samen met zichzelf. Vanuit de grond van zijn hart staat hij volledig achter wat hij doet (zie 045, p. 2).
Hij neemt zichzelf voor wat hij is, mét zijn hebbelijkheden en gebreken. Wil hij veranderen, dan maakt hij daar metterdaad werk van, zonder nochtans dwangmatig een ideaal na te streven dat niet haalbaar is.
De innerlijke tegenstrijdigheden, waaraan ook hij onderhevig is, tracht hij zo vlug mogelijk te beslechten.
Zo blijft hij voortdurend in ontwikkeling. Zijn enkelvoudigheid bestaat hierin dat hij met zijn geest altijd werkelijk is waar hij is. Hij leeft onverdeeld.

Enkelvoudigheid is het natuurlijke gegeven van de natuur. Als een kind lacht, dan lacht het, zonder meer, en als het weent, dan weent het, zonder verdere dubbelzinnigheid. Al wat spontaan, vanzelfsprekend, kunstzinnig is, is enkelvoudig. Geen dubbele boodschap. Geen twijfel. Deze aantrekkelijke, pure enkelvoudigheid ontstaat door de integratie van tegenstellingen die aanvankelijk als onverenigbaar naar voren treden. Een dergelijke tegenstelling willen we als voorbeeld nemen. Een in de volwassenvorming vaak optredende tegenstelling is deze tussen aanvaarding en verandering.

Inkeer naar binnen

Ontwikkeling is pas mogelijk binnen een context van aanvaarding. Aanvaarding is de volledige openheid voor dat wat er is, zonder vertekening, zonder oordeel van goed of slecht, zonder er zich aan vast te klampen noch het opzij te schuiven, met een radicaal vertrouwen in de realiteit ervan, onverhuld door een wens om het anders te willen hebben dan het is (2).

De Zen-benadering nodigt uit tot een complete aanvaarding van datgene wat elk moment ons brengt. Al wat het Ik wil, wordt losgelaten om geheel op te gaan in datgene wat we meemaken. Ook het christelijke ervaringsweten (1) stelt dat de werkelijkheid van het Oneindige steeds hier en nu in elk gebeuren aanwezig is en dat wij daarbij God in ons kunnen binnenlaten. Beide benaderingen bepleiten een zo volledig mogelijke aanvaarding van de werkelijkheid, die overigens nooit te herleiden is tot wat wij ervan kunnen snappen.

Aanvaarding bestaat uit contactname en duiding van ongemak. De contactname ontwikkelt zich vanuit een zo eerlijk mogelijke waarneming en een even eerlijke tolerantie voor de eventueel daarbij opkomende vervelende gewaarwordingen (3). Het gaat hierbij in eerste instantie om een onbevooroordeelde observatie, met een geest die alert is en niet oordeelt, die zich concentreert op één ding met een keer, en die de ogen wijd open houdt, bereid om ongekende en onverwachte dingen te zien. Dit veronderstelt dat men de werkelijkheid waarop men zich betrekt, totaal in zich laat binnenkomen, dat men er zich empatisch laat in opnemen, dat ze deel van onszelf mag worden.

Een tweede facet bij de aanvaarding is duiding van daarbij ervaren ongemak. Ongemaksduiding is de tolerantie voor gewaarwordingen die bij een eerste contactname als pijnlijk of kwetsend of bevreemdend op ons overkomen. Dit betekent: toch toegankelijk zijn voor de gewaarwordingen, er ons niet meteen van afkeren, maar ze op ons laten inwerken zoals ze zijn. We maken ze niet groter dan ze zijn, we minimaliseren ze al evenmin. We vluchten de pijn niet. We durven stil te staan in wat we als een impasse ervaren. We accepteren deemoedig onze begrenzingen. Wij dulden dat anderen ons onvriendelijk bejegenen. Wij sluiten er ons niet voor af. Wij rebelleren er niet meteen tegen. We nemen vrede met de onverbloemde werkelijkheid die ons raakt en ons beroert. We raken niet overstuur, niet opgewonden, niet geïrriteerd. Ook niet koel, afstandelijk, ontoegankelijk. We staan ons toe te voelen wat we voelen, zonder er impulsief op te reageren. We oefenen geduld. Deze houding wordt niet enkel aanbevolen.door de experiëntiële psychotherapeuten. Ook de gedragstherapie helpt zijn cliënten om het beangstigende gebeuren onder ogen te zien. De leuze bij de commandotroepen luidt: “Nee spe nee metu”: “zonder verwachting, zonder vrees”.

Ik heb bij vele auteurs gezocht of ze wisten waarom een mens zijn houding eigenlijk zou veranderen. Enkel Erich FROMM gaf me een afdoend antwoord: “Als de mens contact durft te maken met lijden, dan pas is hij echt gemotiveerd om te veranderen” (2). Daarom wordt er gezegd in de bergrede dat het goed is om honger en vervolging te lijden; dat brengt ons bij het wezenlijke. Wie de pijn durft te voelen, en ongemak en bevreemding toelaat in zijn gemoed, die maakt al een eerste wezenlijke volwassenwording mee.

De onbevooroordeelde waarneming en de duiding van ongemak vertegenwoordigen respectievelijk het eerste en het tweede moment van de bejegening van de werkelijkheid (zie 121, p. 2-4), hier gezien binnen het kader van de groei naar volwassenheid. Deze aanvaarding is een weg van inkeer naar binnen: de mens laat de werkelijkheid bij zich binnenkomen. or die nu pijnlijk is of verblijdend, eindig of oneindig, dat maakt niet uit. Er gaat niets boven de werkelijkheid.

Uitstromen naar buiten

Naast de beweging van buiten naar binnen, is er de beweging van binnen naar buiten. Hier gebeurt er iets binnen in de mens dat zich naar buiten toe tot uitdrukking brengt. Als men spreekt over verandering, dan doelt men meestal op een veranderd gedragspatroon. Een mens verandert, van buitenaf gezien, als zijn handelingen anders worden. Natuurlijk gaat het om een innerlijke houdingsverandering die zich uitwerkt naar buiten toe. Wie hierin tot enkelvoudigheid wil komen, kan aandacht geven aan drie opeenvolgende momenten: gemoedsrust, doorzicht, vaardigheid. De enkelvoudige beweging naar buiten vergt voorafgaandelijk een redelijke gemoedsrust. De innerlijke strijd moet beslecht zijn, zodat de motivatie tot wel of niet handelen zuiver en uitgeklaard is. Daartoe moet men greep gekregen hebben op de emotionele beroeringen. Dit bewoud over het gemoedsleven vooronderstelt dat men met zijn ervaringen weg kan, dat men er kennis van heeft, dat men weet hoe het gemoedsleven functioneert, dat men met zichzelf weet om te gaan.

Men verwerft pas enkelvoudigheid in het gemoed wanneer men niet meer overspoeld is door emoties, niet geblokkeerd, niet in paniek, niet smoorverliefd, niet blind, niet meegesleept. De emotionele kwetsbaarheid wordt ingedijkt en omgebogen naar positievere gevoelens. Er komt eerder lichtheid in de ziel, helderheid, nieuwsgierigheid, moed, beslistheid, verlangen, opgewektheid, geestdrift. Deze gevoelens zijn een criterium om te weten welke de juiste ingesteldheid is die ons op weg moet zetten naar enkelvoudigheid.

Een verdere stap is het doorzicht, waarmee bedoeld wordt: de innerlijke bereidheid om de regels en overtuigingen en verwachtingen te wijzigen die geleid hebben tot dubbelheid, Bij de gedragstherapeuten spreekt men van “cognitieve modificatie”. Dit vergt beheersing van onze gedachtengangen. Het denken en het voelen worden op elkaar afgestemd, tot welke consequenties dit ook moge leiden. Men hebbe de moed om de overtuigingen te laten vallen die tot niets anders dan lot inconsequenties leiden, zoals b.v.: “ik denk dat ik zou kunnen stoppen met druggebruik, maar ik kan het toch niet laten”. Het is enkelvoudiger om te zeggen: “Ik denk dat ik er zonder steun niet kan mee stoppen”.

Is de gevoelsmotivatie zuiver en het doorzicht helder, dan vloeit daaruit een eenduidige, ondubbelzinnige, doorzichtige, enkelvoudige handeling. Hoogstens moet er nog een andere interpersoonlijke, sociale vaardigheid wat bijgeschaafd worden zodat de bedoelde handeling ook als dusdanig op heldere, soepele en krachtige wijze tot uiting komt.

Deze beweging naar buiten is zoveel als een uitstraling vanuit een lichtende bron. Het is, in zijn enkelvoudigheid, zelfvergeten. Het is niet de prestatie van een eigengereide Ik dat zich op zijn verdiensten beroemt. De handelingen vloeien als het ware voort uit iets wat door het Ik doorstroomt, zoals het leven doorheen mezelf tot uitdrukking komt zonder dat ik het maak. Het Ik wordt hierbij eerder beleefd als een doorgeefluik, een kanaal waarlangs een omvattender stroom naar buiten komt.

De inkeer hoort eerder tot de archetypische vrouwelijkheid, terwijl het uitstromen naar buiten voor archetypisch mannelijk wordt gehouden. Beide bewegingen worden dan ook vaak als tegenstrijdigheden beleefd. De ene beweging geldt als de ’thesis’ binnen een dialectiek waarbij de andere beweging de “antithesis” vormt. De ene mens laat, op impressionistische wijze, de werkelijkheid gevoelsmatig op zich inwerken (thesis) en laat de expressie naar buiten in de schaduw (als antithesis). De andere mens is in zijn uitingen, op expressionistische wijze, naar buiten gericht (thesis) en laat de impressies en gevoelens liever in de schaduw liggen (als antithesis).

Aldus leeft menigeen in dubbelheid. Bij de vrouw blijft de Animus vaak in de schaduw, bij de man de Anima. Wat door het bewustzijn belicht wordt, bestrijdt datgene wat in de schaduw van het bewustzijn gehouden wordt. Maar daar de schaduwzijde ook in het licht wil komen, en toch niet mag, leeft de mens vaak in tweespalt. Aan de ene kant verkeert hij met zijn geest in de lichtzijde, aan de andere kant beseft hij vaagweg wel wat er in de schaduwzijde wriemelt.

De dialektiek bestaat hierin dat de beide polen van een bipolariteit (thesis en antithesis) met elkaar aan de slag gaan, dat ze de onderlinge confrontatie aangaan en zich afvragen wat ze met elkaar aanmoeten. Vanuit deze samenspraak ontwikkelt zich dan een synthese.

Deze synthese of integratie van de ogenschijnlijk tegensprekelijke polen is geen sinecure. Met integratie wordt bedoeld dat a) de tegenstrijdige polen opgenomen worden als elementen binnen een groter geheel, b) dal beide polen zich onderling op elkaar afstemmen, of m.a.w. gecoördineerd worden, c) dat ze tezamen een uniekheid vormen die een originele uitwisseling met haar ruimere omgeving bewerkstelligt. Men herkent in een notendop de kenmerken van elk organisme (zie 031). De integratie is dus het tot één organisme worden van wat twee losstaande dynamieken waren.

De integratie ontwikkelt zich soms pas nadat men er achter gekomen is dat beide polen elkaar kunnen bevruchten, en dat ze eigenlijk niet zonder elkaar kunnen bestaan. Maar om zover te geraken, moeten ze durven contact nemen met elkaar en elkaar beïnvloeden.

Enkelvoudigheid is dus geen terugkeer naar het simpele en eenvoudige. Het is het moeizaam proces van een organisme dat zich vertakt en complexer wordt, en toch geïntegreerd wil blijven. Soms is het organisme niet meer goed meester over de vertakkingen, die onderling de strijd aangaan als een antithese tegen een these. Binnen deze complexiteit moet een samenhorigheid gevestigd worden. Dan pas is er integratie. Dan loopt het geheel op wieltjes. Het lijkt nu allemaal vanzelfsprekend. Elk element is afgestemd én op het geheel en op de andere elementen. Het geheel is enkelvoudig want niet meer in zichzelf verdeeld.

Enkelvoudig worden

Terug naar de volwassenvorming. Niemand kan van nature enkelvoudig blijven. De kindertijd gaat voorbij. De complexiteit van het leven neemt toe en brengt ons vaak tot innerlijke verscheurdheid, tot moeilijke keuzes waarbij we vaak terugschrikken voor de gevolgen. Want elk kiezen is ook een verliezen. Tegenstrijdige gevoelens en tegensprekelijke gedachten moeten tegen elkaar afgewogen worden. Hart en hoofd moeten het samen kunnen vinden.

Als de inkeer naar binnen, onze vrouwelijkheid, en het uitstromen naar buiten, onze mannelijkheid, in elkaars verlengde liggen, dan draait de kringloop rond. Dan staat de mannelijkheid er niet meer op om zich te willen onderscheiden van de vrouwelijkheid. Dan behoeft de vrouwelijkheid zich niet af te zetten tegen de mannelijkheid om vrouwelijkheid te kunnen zijn. Beide bewegingen, deze naar binnen en deze naar buiten, kunnen zich verenigen. Ze kunnen in de echt verenigd worden. Het huwelijk kan symbool staan voor de integratie van de mens met zichzelf.

Men is dus niet enkelvoudig. Men is het aan het worden. Het is een groeiproces. Al wie contact wil nemen met dit groeiproces kan zich behelpen met het bewustzijn van de momenten van de integrerende kringloop, die samengevat kan worden door de 4 H’s: Huid, Hart, Hoofd en Handen.

H1: De Huid en de andere zintuigen maken de contactname mogelijk met de werkelijkheid buiten ons. De alerte, onbevooroordeelde waarneming staat daarbij centraal.
H2: Het Hart en het gemoedsleven verlenen toegang aan alle gewaarwordingen, ook deze van ongemak en pijn. Het bewoud over het gemoedsleven vergt innerlijke oefening.
H3: Het Hoofd vraagt zich wijselijk af wat ons nu te doen staat. Het onderzoekt of zijn overtuigingen en zijn levensaxioma’s wel tot enkelvoudigheid leiden.
H4: De Handen symboliseren de ondubbelzinnige handeling die met liefde en met toewijding het goede in ons naar buiten brengt door ons in te laten met het ordenen en uitbouwen van onze wereld.

Zijn al deze facetten enkelvoudig in zichzelf, en lopen ze eensgezind in elkaar over om één organismîsch geheel te vormen, dan wordt een mens enkelvoudig. Het leven stroomt door. Aanvaarding (H1+H2) en verandering (H3+H4) zijn een en hetzelfde geworden. Zo’n mens kan zich gelukkig noemen, welke zijn pijn of ongemak ook weze.

  1. Ferdinand CUVELIER, Jezus Mysticus, Kapellen, DNB, 1993
  2. Erich FROMM, You shall be as Gods, London, Jonathan Cape, 1966, p. 92: The beginning of liberation lies in man’s capacity to suffer.
  3. Heidi HEARD en Marsha LINEHAN, Dialectical behavior therapy, J. Psychother. lntegration 4 (1994)