De communicatiekanalen

§ 9 – De communicatiekanalen

Met het klasseren van de inzet en de modus (de coactiewijze) is de taxonomie nog niet volledig. Onze zintuiglijke waarneming meldt aan ons bewustzijn bijvoorbeeld dat een protagonist P dichterbij komt naar Ons toe (P-GA-O). Deze notering geeft niet aan langs welke weg deze coact onze zintuigen bereikt. Horen wij het? Zien wij het? Voelen we, met onze ogen dicht, P’s warmte dichter bij onze huid? Of is het de geur van P die ons reukorgaan binnenkomt? M.a.w. via welk kanaal bereikt ons P’s gedrag dat als coact op ons gericht is? Daarmee is de vraag gesteld naar de communicatie.

Communicatie is de weg, of het kanaal, waardoor de coact van de ene persoon (P) het bewustzijn van een ander (A) aandoet. Het gedrag van de ene persoon P zendt signalen uit die de coact waarneembaar maken voor A’s bewustzijn. Het zijn deze signalen die via licht- of geluidsgolven de coact communiceren, d.w.z.die de coact overbrengen van de bron naar de bestemmeling. AI naargelang de ontvankelijkheid van A’s zintuigen gebeurt de communicatie via een visuele, een auditieve, een tactiele of een olfactorische prikkeloverdracht.

Definieert men, zoals Jürgen RUESCH doet, “communicatie” in zeer ruime zin als “alle methoden waardoor de ene geest een ander raakt”, dan omvat dit “niet enkel het geschreven en gesproken woord, maar in feite alle menselijk gedrag” (26). In dezelfde geest schrijft Paul WATZLAWICK: “Alle gedrag, niet enkel de spraak, is communicatie.” (27) Wij nuanceren: “Elk gedrag kan pas door een proces van communicatie in andermans bewustzijn aankomen.” Kortweg :”Een act wordt tot coact door zijn communicatie.”

Door het communicatiekanaal wordt vanuit het gedrag aan de bron een reeks of een verzameling van “tekens” overgebracht naar de bestemmeling. Deze tekens moeten voor de bestemmeling verstaanbaar zijn. Voor de technische aspecten van het verstaanbaar-maken van tekens heeft men de term “codificatie” bedacht (28). Zijn de tekens door hun gelijkenis analoog aan het gedrag naar waar ze verwijzen – zoals het maken van een vuist verwijst naar een met de vuist slaan – dan spreekt men van een “analoog gecodeerde communicatie”. Moet men het eerst onderling eens worden over welke betekenis men wederzijds aan een teken toekent, dan spreekt men van “digitaal gecodeerde communicatie”. Wij zouden het “conventionele” tekens kunnen noemen, daar zij hun betekenis verkrijgen door een conventie binnen een bepaalde cultuur of door een afspraak tussen personen.

Ziet men op een signalisatiepaneel langs de autoweg een kruising van twee schuine lijnen (X), dan snapt men onmiddellijk de analogie met het kruispunt van wegen dat men nadert. Een omgekeerde driehoek als signalisatie vertoont evenwel geen analogie met de voorrangsweg die men nadert. Hij haalt zijn betekenis uit de conventie die de weggebruiker aangeleerd kreeg, en heet daarom digitaal gecodeerd te zijn, niet analoog. Voorbeelden van tekens die bij een digitale codering gebruikt worden, zijn: morse-tekens, schrift-tekens, doventaaI-tekens, merktekens, symbool-tekens, verkeers-tekens, pictogrammen, gebaren, mimieken, woorden en zinnen.

Coacten krijgen dus vorm doordat zij als gecodeerde tekens via een bepaald communicatiekanaal bij een bestemmeling aankomen die de tekens kan decoderen. Het gebruikte communicatiekanaal is zo wezenlijk verbonden met de coact dat o.i. de omschrijving van een coact slechts volledig is wanneer ook het kanaal er bij aangegeven wordt. Een moeder die haar kind bij de hand neemt en naar de lavabo brengt (Sturing via een volledige handeling) doet iets anders dan wanneer zij tegen hetzelfde kind de woorden uitspreekt:”Ga je handjes wassen aan de iavabo.” (Sturing via het verbale kanaal) Wanneer de moeder enkel met haar hand losjesweg een wuifgebaar maakt in de richting van de lavabo, dan grijpt er wederom een anders gekleurde coact plaats (Sturing via gebarentaal).

Een coact kan nu beschreven worden als het Cartesiaans product van drie componenten, nl. Coactiewijze (modus) x Inzet x Kanaal. Naast een x-as en een y-as komt een z-as het tweedimensionale coactenveld (de axenroos) ombouwen tot een driedimensionaal model. Onderscheiden we 6 kanalen, dan hebben we in de kubus van 6 modi x 6 inzetten x 6 kanalen = 216 taxa om een coact te klasseren.

Nota: Wil men afkortingen gebruiken, dan kan men in kleine letter de beginletter van het kanaal aanhechten aan de beginletters van Modus en Inzet. Zo noteert men de verbale (v) zin dat men op bezoek wil komen als: GAv.

Tabel 5 – Overzicht van de communicatiekanalen

HUIDCONTACT (h)

Elk communicatiekanaal heeft zijn specifieke kenmerken. Het huid-aan-huid contact geeft primair aan de boreling zijn gevoel van aanwezigheid, identiteit en afgrenzing. Dit communicatiekanaal is het meest geëigend om op intieme wijze bij de ander aanwezig te zijn (GAh en NAh). Men denke aan het vrijen, het zoenen, het omhelzen, het op schoot of op de knieën nemen, het mekaar de hand schudden. Ook sommige diensten, zoals strelen, zalven, masseren, wassen, afdrogen, kammen, verlopen via dit kanaal (GDh en NDh). De Coact voltrekt er zich voluit als hier en nu gebeurende, fysiek, concreet, lichamelijk. Omwille van deze directheid is deze communicatie erg gewaardeerd. De aanraking verwijst niet naar iets anders. Teken en betekenis vallen er volledig samen. Van alle communicatievormen is dit de meest primaire, de meest onmiddellijke, de meest archaïsche. Hij is meest geassocieerd met de al even basale inzet van iemands aanwezigheid. De eerste wetenschappelijke studie van de “proxemics” is toe te schrijven aan E.T. HALL (28).

Dat de geur een rol kan spelen bij het seksuele contact hebben wij waarschijnlijk overgeërfd van de dieren die elkaar herkennen aan de lijfgeur. Evenals de smaak op de tong kan de geur een coact zijn van herkenning en vertrouwen (GPh en NPh).

GEDRAG (b : behavior)

De voluit vorm nemende gedraging verwijst naar niets anders dan naar zichzelf. Een gedrag blijft ongecodeerd. Het spreekt voor zichzelf. De diepere grond van waar een relatie aan toe is, wordt duidelijk door wat er gedragsmatig gedaan of niet gedaan wordt. Vele mooie woorden wegen niet op tegen één daad. De eerste communicatie van het kind gebeurt bij middel van gedragstaal. Het zuigt aan moeders borst (NGb), het braakt het ingenomen voedsel terug uit (WGb), het werpt zijn speelgoed weg (AGb), het houdt zich aan moeder vast (NAb).

De coactieve gedraging is het uiteindelijke referentiepunt van alle andere niet-gedragsmatige coacten. Er wordt door elke andere vorm van communicatie verwezen naar datgene wat tussen mensen daadwerkelijk gebeurt. Het uiteindelijke referentiekader voor de betekenis van een relatie is datgene wat metterdaad gebeurt of wat metterdaad achterwege blijft.

De natuur heeft het zo geregeld dat iemands gedrag van op afstand waarneembaar is, en zowel via het visuele als via het auditieve kanaal gescreend kan worden. Wanneer iemand de kamer binnenkomt (GAb), dan kan men dat evengoed zien ais horen. Wanneer bij gedrag het ene kanaal niet goed werkt, dan beschikken wij nog altijd over een tweede kanaal.

GEBAREN (g) en MIMIEKEN

De gebarentaal vormt op zich een uitgebreid register van uitdrukkingsbewegingen. Gebaren zijn geen voluit gestelde gedragingen. Zij zijn enkel de aanzet daartoe, of een verkorte uitgave ervan, of een analoge verkleiningsvorm van wat de gedraging zou kunnen zijn. Vandaar dat men gebaren als analoog gecodeerd beschouwt (29). Nochtans zijn een aantal als natuurlijk Iijkende gebaren, zoals bijvoorbeeld het ja-knikken of het hoofd rugwaarts opheffen, cultureel bepaald, en deze gebaren zijn dus digitaal gecodeerd.

Tot het gebarenkanaal horen alle lichaams -bewegingen, -houdingen en -wendingen, de motoriek, de “kinesiek” zoals R.L. BIRDWHISTELL ze aanvankelijk analyseerde (30), de gelaatsexpressies, de mimiek en alle signalen, behalve deze van het stemorgaan, althans voor zover door deze gebaren een interpersoonlijke coact gecommuniceerd wordt.

TEKENS (t)

Een teken is een visuele of auditieve vorm die drager is van informatie of instructie. Een teken verwijst naar een bepaalde inhoud, gedachte of voorwerp (31). Voor zover een teken verwijst naar een relationele inhoud, kan het beschouwd worden als de communicatie van een coact. Door het laten draaien van een blauw zwaailicht informeert de politie (Glt) dat er op de weg een ongeval gebeurde, met daarbij het advies (GSt) om voorzichtig te rijden. Wie een onderscheidingsteken draagt laat zien (GPt) voor welke verdienste men hem waardeert, of tot welke professie of vereniging hij behoort. Sommige tekens, zoals de pictogrammen; zijn analoog aan de ruimte of de dienst naar waar ze verwijzen. Van vele andere, digitaal gecodeerde tekens, moet men eerst de betekenis aangeleerd krijgen. Men denke aan de spoortekens die scouts gebruiken, of aan de vlaggen die een scheepskapitein in de mast Iaat hijsen. Zelfs de bezettoon van de telefoon is ons aangeleerd.

STEMMODULATIES (p)

Het paralinguïstisch kanaal (–p) omvat het hele register van de klankvariaties van de stem voor zover deze niet als taal gestructureerd zijn. G.L. TRAGER (32) onderscheidt hierin

– de vocale uitdrukkingen zoals lachen, wenen, boeren;

– de vocale modulaties zoals toonsterkte en toonhoogte;

– de vocale segregaten zoals het “ts-ts” voor negatie, het “hm-hm” voor affirmatie, en het “hummm” voor twijfel.

Aan deze reeks kunnen we nog toevoegen: het stemritme, de kadans, de melodie, de pauzeringen, stotteringen en haperingen.

De communicatie die via de paralinguïstiek tot uitdrukking komt, stemt zich volkomen af op de ongeschreven code dat de stem aangeeft hoe de gesproken tekst moet begrepen worden, code die nergens neergeschreven staat, die aan niemand bekend is, en die toch door iedereen wordt toegepast en begrepen. Het is een nauwlettend beluisterde golflengte omdat zij veel relationele en emotionele informatie overbrengt. Men verheft zijn stem uit agressie of dominantie. Men buigt zijn stem in zachte kadans uit tederheid. Of men praat hortend en stotend uit angst of bedeesdheid. Door het klankgehalte constitueren deze vocale tekens een coact die helemaal niet met de woordeninhoud overeenstemt. De toehoorder luistert meer naar de toon waarop iets gezegd wordt dan naar wat gezegd wordt.

VERBALE SPRAAK (v)

De taal heeft zich ontwikkeld tot een communicatiekanaal dat mogelijkheden biedt die in andere kanalen niet bestaan. De taal kan refereren naar een dimensie van tijd: “In het verleden…. In de toekomst…”, naar een dimensie van oorzakelijkheid :”Omdat P…. daarom deed A…”, naar een dimensie van voorwaardelijkheid :”Indien….dan…”. Alle andere, niet-verbale kanalen brengen coacten over in de actualiteit van hier en nu, van fenomenen die plaats vinden. Men kan langs de andere kanalen slechts moeizaam of zelfs helemaal niet tot uitdrukking brengen dat coacten “niet” doorgaan, dat ze “samen” doorgaan, of dat ze mekaar uitsluiten met een “of-of”, of dat ze “gelijk” zijn aan elkaar (33). Analoge codering is totaal ontoereikend om tot zo’n breed spectrum van communicatie te komen. Op een klein aantal klanknabootsende woorden na, is de taal dan ook digitaal gecodeerd.

De gesproken tekst wordt steeds beluisterd op twee golflengten, deze van de tekstinhoud, en deze van de paralinguïstiek. Een verbale boodschap klinkt pas geloofwaardig ais beide golflengten hetzelfde communiceren.

GESCHREVEN TEKST (t)

Brieven die tot iemand persoonlijk gericht zijn bevatten een aantal coacten. Zij kunnen verstrekkende invloed hebben en er wordt uitgekeken naar een respons.. Geschriften die zich anoniem richten tot grotere groepen van mensen, zoals kranten, tijdschriften, boeken, panelen langs de weg, beschouwen we niet als coacten wegens hun onpersoonlijke relatie met de lezer.

Woorden vervliegen, het geschrevene blijft. Deze duurzaamheid in de tijd is een kwaliteit die eigen is aan de geschreven coact, afgezien van het feit dat ook geluidsbanden met gesproken teksten bewaard kunnen worden.

TAALDADEN

Taalkundigen die, zoals oorspronkelijk J.L. AUSTIN (34) en J.R. SEARLE (35), het beïnvloedingskarakter van de spraak bestudeerden, waren getroffen door wat mensen elkaar aandoen door taalgebruik. Praktisch alle eerder opgenoemde coacten kunnen via het gebruik van taal verwerkelijkt worden. Wij illustreren dit gegeven met wat J.L. AUSTIN als categorieën aangeeft, verwonderd dat deze linguïsten geen notie nemen van wat de communicatie- en interactieleer naar voor brengen.

1. lnformatieve boodschappen (Glv) zijn taaldaden waarbij een protagonist (spreker, verslaggever, wetenschapper, auteur) aan een antagonist (toehoorder, belanghebbende, leerling) doet vernemen hoe de protagonist de werkelijkheid ziet en benadert. AUSTIN spreekt van “verdictives”: beschrijven, analyseren, schatten, dateren, plaatsen, beoordelen, karakteriseren. SEARLE benoemt het liever als “assertives”: beweren, veronderstellen, als hypothese naar voor brengen, benadrukken, verzekeren, verzoeken te zien.

2. Directieve boodschappen (GS) zijn taaldaden waarbij een protagonist zijn wil te kennen geeft dat de antagonist de aangereikte interpretatie overneemt en daarnaar handelt. Onder de term “exercitives” vernoemt AUSTIN: bevelen, commanderen, sturen, pleiten voor, aanbevelen, adviseren, verzoeken, verbieden, als wet afkondigen. SEARLE stelt de term “directives” voor en vult het lijstje aan met: uitnodigen te doen, voorstellen, verzoeken, toestemming verlenen, aanraden.

3. Overige interactieve boodschappen, door AUSTIN “behavits” en door SEARLE “expressives” genoemd, kunnen we gemakkelijkheidshalve meteen op ons coactenveld plaatsen.

NPv: het Nemen van de Persona: feliciteren, gelukwensen, begroeten, toejuichen, toasten, zegenen, condoleances aanbieden;

NGv: het Nemen van Goederen: bedanken;

A-v: het Aanvechten: bekritiseren, vervloeken, tarten, uitlokken, uitdagen;

W-v: het Weerstaan: protesteren, betreuren;

L-v: het Lossen: zich verontschuldigen, klagen.

4. Institutionele taaldaden, door AUSTIN “expositives” en door SEARLE “declarations” genoemd, brengen onmiddellijk een verandering teweeg in de werkelijkheid, en niet enkel in de symbolische werkelijkheid. Wanneer Petrus op het stadhuis de vraag:”Neemt u Andrea, hier aanwezig, tot uw vrouw?” met het korte woordje “Ja” beantwoordt, dan wordt hij op slag van vrijgezel tot echtgenoot. Het installeren van een nieuw werkelijkheidsstatuut gebeurt door taaldaden als: aanstellen, benoemen, ontslaan, ontslag nemen, de huur opzeggen, de oorlog verklaren, etiketteren, vervallen verklaren, schuldig verklaren, vrijspreken, een lidmaatschap aangaan, een huwelijk voltrekken. Deze taaldaden kunnen ingedeeld worden volgens de coacten die ze verwerkelijken.

5. Verbintenissen, door beide vernoemde linguïsten “commissives” genoemd, zijn taaldaden waarbij men zich verplicht om iets te doen: beloven, afspreken, garanderen, zweren, eed afleggen, verdrag sluiten, koopakte ondertekenen. De verbintenissen moeten geanalyseerd worden volgens datgene waartoe men zich verbindt. Belooft men oorlog (A) of vrede (NP), gehoorzaamheid (NS) of afzijdigheid (H)?

De verbale en niet-verbale communicatie is, zoals betoogd, de weg langs waar eender welke coact van de protagonist  het bewustzijn van een antagonist bereikt. Het communicatiekanaal bepaalt mede de draagwijdte van de coact en het effect ervan op de antagonist. Beloven te helpen (GDv) is nog geen daadwerkelijk helpen (Gdb).

Geef een antwoord