Non-directiviteit

Onder directiviteit wordt verstaan: de relatiewijze waardoor duidelijk wordt aangegeven wat men door een ander gedaan wil krijgen. Heeft men gezag over die ander, dan zal die de gegeven richtlijn opvolgen, om het even of deze richtlijn wel of niet in overeenslemming is met de eigen belangen of wensen. Ouders en leerkrachten treden talloze malen directief op om hun kinderen en leerlingen houvast, structuur en richting te geven. Bij sommigen leidde dit tot overdreven bazigheid en tot autoritair optreden, hetgeen de jongeren tot willoze meegaandheid of tot weerbarstige eigenzinnigheid dreef.

Scherp toeziende pedagogen ontdekten dat ook non-directiviteit opvoedkundige waarde kon hebben. Bij non-directiviteit heeft de ouder of leerkracht wel een plan, een advies of een richtlijn in zijn geest beschikbaar maar kiest hij om deze niet aan de jongere voor te leggen. Dit gebeurt meestal uit respect voor de zelfredzaamheid van de jongere. Gunt men de ander de tijd en de ruimte om zelf na te denken, dan vindt die uit zichzelf wat hem te doen staat. Hij kiest dan uit eigen kracht en uit eigen motivatie hoe hij de uitdagingen en problemen kan oplossen. Dit is een non-directiviteit die als doel heeft andermans autonomie te bevorderen. De anderen zijn daar niet altijd gelukkig mee. Soms is het voor hen veiliger om voorgezegd te krijgen hoe ze bijvoorbeeld hun studietijd thuis moeten organiseren. Soms hebben die anderen nog niet de kracht noch het overzicht die nodig zijn om zichzelf te organiseren. Maar vroeg of laat zal eenieder zélf moeten instaan voor de richting en de structuur die men in het leven moet vinden. Het juiste moment waarop van directiviteit wordt overgeschakeld op non-directiviteit is niet altijd makkelijk vast te leggen. Alleen al de ingesteldheid echter om dit moment te achterhalen getuigt van respect voor andermans mogelijkheden.

Een dergelijke non-directiviteit kan ook voortvloeien uit een noodzaak om onze eigen impulsieve controledrang te milderen. Wij orakelen en bevelen, wij adviseren en verplichten, uit angst dat alles zonder onze sturing in het honderd zou lopen. Een non-directieve houding zal zich maar kunnen ontwikkelen op een bodem van tolerantie voor mogelijke fouten of misstappen. De non-directiviteit is in dit geval niet zozeer gericht op andermans autonomie dan wel op het loslaten van het eigen, overdreven sterke verantwoordelijkheidsgevoel.

Een fase van non-directiviteit verschaft de nodige rust en ruimte om de zaken te laten bezinken, om er over na te denken. Het is een incubatietijd. Men neemt afstand van het geharrewar in huis of op het werk, men onthoudt zich van het bijsturen om eerst bij zichzelf te rade te gaan. Houden wij wel de goede richting aan? Welk is het effect van ons optreden? In plaats van meteen het probleem zélf op te lossen en daartoe de nodige richtlijnen te geven, staan we stil voor een moment van bezinning. Vooral bij ernstige moeilijkheden kan het aangewezen zijn om niet meteen met verordeningen te komen aandraven, maar om de zaak rustig in overweging te nemen. Deze terughoudendheid en reserve geven de tijd om betere richtlijnen uit de diepte van de stille meditatie te laten opduiken. De stilte is het rijk der wijsheid. De leegte is de ruimte voor goede invallen. Het vergt wel enige moed om de voor de hand liggende directieven even in houden, om te ontdekken of er geen betere te vinden zijn. Tijd nemen om na te denken en om na te voelen belet ons om vooruit te hollen en over onze eigen voeten te struikelen. En als wij in een volgende fase directief moeten optreden dan zullen onze directieven meer gezag hebben omdat zij tijd kregen om te rijpen.

Pagina 64 ontbreekt

Geef een antwoord