Eigenwaarde en Uitstraling

“Zie hoe ik ben en beweeg om te begrijpen wat doorheen mij stroomt.”

Een pluim is een oud symbool. Ze verwijst naar de vogels in de lucht, die de verbinding maken tussen hemel en aarde. Wie krijgt er, figuurlijk, niet graag een pluimpje? Een pluim op de hoed betekent een eigenwaarde waar men op is, een kwaliteit die gezien mag worden. De rechtop staande veer is bij vele indianenstammen van Noord-Amerika een erekenteken (4), in het bijzonder de wit-zwarte veer, het levende en schitterende instrument voor de statige vlucht van de arend, de vogel die het hoogst vliegen kan en zijn nest bouwt op onbereikbare hoogten (1).

Met mijn eigenwaarde te voorschijn durven komen is een vorm van eerlijke fierheid over datgene wat ik als waardevol in mij draag: dat kan een eigen smaak zijn voor dingen, een verlangen of een geloof, een kennis, een kunde of een vaardigheid, een kwaliteit, een intuïtie of een idee. Het laten zien of te zien geven, het aanbieden van een eigenwaarde gebeurt bijvoorbeeld wanneer ik ontvankelijk ben voor de waardering die men voor mij heeft. Dan neem ik het pluimpje aan, om het op mijn hoed te steken, en het te tonen.

Bij relatiecursussen verwart men dit “aanbieden van de persoonswaarde” soms met “zelfexpressie”. Bij het aanbieden van de eigenwaarde of persoonswaarde, ook soms “persona” genoemd, gaat het er meer om dat ik getuig van een waarde die in mij leeft dan om de expressieve wijze van uitdrukken ervan. De garagehouder die mijn auto naziet en herstelt is weinig expressief en vertelt weinig van zichzelf, maar hij “heeft” iets, hij straalt iets uit. Zonder woorden, ja zonder het te beseffen, geeft hij me iets van zijn persoon. lk waardeer de persoonswaarde die me aangeboden wordt als een onverwacht immaterieel geschenk.

Er zijn twee wijzen om te kijken naar de eigenwaarde. De ene gaat uit van een ik-gericht model, de andere gaat uit van een model dat op ruimere waarden gericht is. Velen in onze samenleving gaan uit van het eerste model en menen dat de eigenwaarde voortspruit uit een Ego, een zelfstandige lk, dat alles helemaal zelf ontwerpt en maakt. Extreem genomen komt dan in de eigenwaarde het ik-eigene méér op de voorgrond dan de waarde. Op een dieper onderbewust niveau weet ik wel dat de persoonswaarde vrucht is van veler medewerking, van heel wat toeval en geluk, en dat ik niet op mijn eentje kan roemen op de eigen persoonswaarde. Dus durf ik niet écht uitkomen voor mijn eigenwaarde. Daarom verbergen wij ons in onze samenleving zo vaak achter een valse bescheidenheid. We proberen daardoor tevens het gevaar te bezweren van een onmeedogenloze wedijver die opgeroepen wordt door deze ik-gerichte kijk.

Het andere model gaat niet uit van het eigen Ik. De antropologe Evelyn EATON, die gedurende een aantal jaren opgenomen werd in een gemeenschap van indianen en er geïnitieerd werd in al hun riten, kwam sterk onder de indruk van hun kijk op de eigenwaarde. “Wij zijn slechts kanalen en doorgevers, geen voortbrengers van het waardevolle. Uit onszelf doen wij niets. Wat ons te doen staat is het kanaal helder en schoon en open houden voor de doorvaart van het helend Iicht van Wanka Tanka dat doorheen ons stroomt” (2).

Zo gezien is de eigenwaarde dat facet van het vitale, natuurlijke, kosmische levensproces dat doorheen mii vorm kan krijgen. Het tonen van de eigenwaarde is dan getuigenis van een universele kracht die zich doorheen mij realiseert. Daartoe is het noodzakelijk dat ik eerst in kontakt kan komen met de eigen smaak, het eigen verlangen, de eigen levensweg, als met uitingen van een levensproces dat mijn persoontje overstijgt. Dit‘paradigma ligt ten grondslag aan alle spirituele wegen, zo in het Oosten als in het Westen, maar het wordt telkens weer door de ik-gerichtheid van de te zelfbetrokken culturen ondergraven en vergeten.

Het eigene nu van de eigenwaarde is dan niet te zoeken in de waarde zelf, want deze is de kosmos eigen, maar in de persoonlijke wijze waarop ik deze waarde laat doorkomen. Ieder van ons is een uniek kanaal. De uniciteit van de mens is des te boeiender naarmate ze op eigen en originele wijze de aloude wijsheid en kracht van het leven concreet vorm geeft.

Dit vergt arbeid, oefening, ascese. Het is een dagdagelijkse toewending van het gemoed naar het diepere universele. Of ik die ruimere waarde uitstraal hangt af van de oprechtheid en toewijding waarmee ik wel of niet het kanaal openhoud. Valse bescheidenheid kan ook uiting zijn van het gemis aan durf om standvastig getuige te zijn van het leven. Niet uit durven komen voor mijn diepere verlangen kan lafheid zijn, en gemis aan geloof in het grotere leven dat door de indianen als Wanka Tanka benoemd wordt, en door de Hebreeuwen als Jahweh “die zegt dat hij werkelijk is wat is”. De joden en de christenen hebben een gebed dat luidt: “Uw naam zij geheiligd”, waarmee zij zeggen dat zij door hun leven, hun doen en laten, de geest willen uitstralen die door deze naam gesymboliseerd wordt. Zij willen getuigenis afleggen van de levenskracht die het eigene van de ik-persoon verre overstijgt (3). In niet-kerkelijke taal gesteld betekent dit dat ik als mens gestalte wil geven aan het universeel menselijke, meta-menselijke, geestelijke, levende, organismische dat doorheen mij en anderen stroomt.

ls deze kijk waar? Of is eerder de andere kijk waar als zou het Ik van de mens oorsprong zijn van al wat waardevol is? Ernst von Weiszäcker zegt, kernachtig samengevat, dat “de betekenis van de semantiek ligt in de pragmatiek” (5). D.w.z. dat de zgn. meerwaarde van een kijk of paradigma te zoeken is in het praktische effect ervan. Toetsen we dit aan de ax van het “aanbieden van de eigenwaarde”, dan merk ik in de praktijk van de volwasseneneducatie dat het model dat zich richt op ruimere waarden aanleiding geeft tot eenduidiger uitstraling, tot een ongecompliceerde fierheid die terzelfdertijd een grote natuurlijke bescheidenheid is, tot groter openhartigheid, tot meer durf om contact te zoeken met de diepere verlangens, tot aandachtiger luisteren naar de stem diep in zichzelf, tot een krachtiger optie, tot daadwerkelijker creatief handelen. En dat bewijst me dat dit model tot een beter samenleven stimuleert en in die zin een groter waarheidsgehalte heeft dan een ik-gericht model.

Laten we dit alles concreet vorm geven in de gezinskring. leder kan proberen om uit te komen voor de pluimpjes op de eigen hoed (1). Wat stroomt er door u heen? Neemt u de pluimpjes aan die anderen u aanreiken? Zonder de eigenwaan die zich achter valse bescheidenheid verstopt? Met de fierheid van de gave natuur die doorheen u te voorschijn wil komen?

(1) DERIB en JOB, Yakari (strip), casterman, 1977, geeft een fijnzinnig verhaal over de eigen
waarde van een klein indiaantje.
(2) Evelyn EATON, I send a voice, Wheaton, Quest Books, 1978, p. 101.
(3) Pinchas LAPIDE, Geen nieuw gebod, Baarn, Ten Have, 1985, pp. 16—19.
(4) Ruth UNDERHILL, Red man’s America, a history of Indians in the United States, Chicago,
University of Chicago Press, 1953, p. 163.
(5) Ernst Ulrich VON WEISZAECKER, Offene Systeme I: Beiträge zur Zeitstruktur von Information, Entropie und Evolution, Stuttgart, Klett, 1974.

Geef een antwoord